Padgett over zelf-organisatie

Deze post is grotendeels gebaseerd op het artikel ‘The Emergence of Simple Ecologies of Skill: A Hypercycle Approach to Economic Organisation’ van John F. Padgett opgenomen in Santa Fé Proceedings, ‘The Economy as an Evolving Complex System’.

Dit artikel is één van de sleutels voor mijn onderzoek, omdat het een antwoord geeft op de vraag hoe er samenhang kan ontstaan in activiteiten waarin die samenhang niet expliciet is. Verder bevat het geresenteerde model een voorstel voor een mechanisme waarmee lokale acties naar globaal gedrag propageren. Het model sluit aan bij mijn ‘velden van activiteiten’ (zie post Simplexity en Complicity), de Concepten van Dennett, de Memes van Dawkins, de Bucket Brigade algorithm van Holland (zie de post Inductie) en voorstellen van  Kauffman. Het model is ingebed in de evolutietheorie en geeft daarin een fundament aan het begip organisatie. Als laatste is er een hint naar een natuurlijke moraal die voortkomt uit de vorm van het proces en daar ga ik nog een post aan wijden.

Organisatie als building block in evolutionaire ontwikkeling
In de darwiniaanse evolutieleer heeft selectiedruk op het fenotype (de verschijningsvorm) van een organisme de propagatie tot gevolg van succesvolle genotypes (de codering die leidt tot dat fenotype) en dus van bepaalde fenotypes. Deze theorie neemt het bestaan van allelen, individuen en populaties aan om ze zelf te verklaren. Wat mist is een verklaring voor het a priori bestaan van het organisme oftwel van organisatie. Dat is ook aan de hand in economische studies: in de neoklassieke theorie van competitieve markten levert een bedrijf (fenotype) in haar omgeving de selectiedruk voor beleid (genotype). Het minst succesvolle beleid verdwijnt uit de ‘pool’ en wordt vervangen door ander beleid en met andere bedrijven to gevolg: de markten evolueren. Ook hier mist de verklaring a priori van het bestaan van bedrijven.

Uit deze redenering ontbreekt de institutionele autonomie van het fenomeen bedrijf; het wordt als een gegeven beschouwd. Zoals in organismes de cellen periodiek worden vervangen door andere, terwijl het organisme – als een patroon – intact blijft, zo worden in bedrijven mensen vervangen terwijl de organisatie – als patroon – intact blijft. Het collectief wordt niet steeds opnieuw onderhandeld. De samenstellende onderdelen (bijvoorbeeld cellen in een menselijk lichaam mensen in een organisatie) worden getransformeerd en gevormd naar het bestaande patroon (het lichaam, de organisatie).

Hypercycles
De hypercycle theorie beschrijft het ontstaan van het leven op aarde door de stabilisatie van een chemische hypercycle loop. De stoffen in een chemische keten katalyseren elkaar: 1 > 2 > 3 > 4 > 1 > etc. In dit artikel wordt deze theorie als uitgangspunt genomen voor het ontstaan van bedrijven. Collectieve orde (organisatie) is stabilisatie van een keten van actie-reactie  stappen die op zichzelf betrekking hebben terwijl die keten zichzelf in stand te houdt. In organisaties zoals bedrijven ‘passeert’ die keten van acties door individuen terwijl die met elkaar interacteren, terwijl omgekeerd de vaardigheden die ‘de revue passeren’ die individuen transformeren en vormen. Dit is voor te stellen als een sociale ecologie, waarin vaardigheden zich clusteren in groepen. De vraag is: welke organisaties en patronen van interactie en welke hypercycle actie-reactie ketens en welke soorten individuen kunnen bestaan en zich voortplanten in de tijd?

Reproductie van vaardigheden
Padgett stelt voor om capaciteiten (‘skill-capacity’) te gebruiken als de stappen in de hypercycle van een organisatie. Die zijn aanwezig in een individu, totdat ze worden geactiveerd door een actie in de omgeving. De individuen moeten wel met anderen kunnen communiceren om te kunnen interacteren. Of dat mogelijk is bepaalt dus met wie in de keten ze kunnen aanhaken, c.q. hun plaats in de keten. ‘Werk’ is in een organisatie, namelijk de georchestreerde opeenvolging van acties en reacties met een gemeenschappelijk resultaat tot gevolg. De complete set van ‘werk’ is de menselijke technologie (een opeenvolging van functionele handelingen die leidt tot een resultaat) in een organisatie zoals een onderneming.

De nadruk ligt op de vorm van de hypercycle, niet op de inhoud van de vaardigheden of de interacties. Mensen kunnen veel verschillende vaardigheden bezitten en kunnen die, afhankelijk van de organisatorische omgeving, gebruiken en vervolmaken. Leren betekent zowel het vergeten van vaardigheden die zelden worden gebruikt als het paraat houden voor toekomstig gebruik (reproduceren) van vaardigheden die eerder zijn gebruikt. De omvang van de reproductie van vaardigheden is het relatieve (ten opzichte van andere vaardigheden) aantal keer dat iemand in je omgeving je vraagt om je vaardigheden te gebruiken. Dat hangt mede af van de omgeving waarmee je door de organisatie in contact wordt gebracht. De volgende vraag is dan hoe de organisatorische omgeving (de topologie) de samenstellingen van vaardigheden in de individuen die ze bevolken tot gevolg heeft.

Mechanics
Deze variabelen zijn van invloed op de dynamica in het (organiserend) gedrag:
1) de lengte van de hypercycle
2) de reproductie strategie: alleen de initiator (selfish, egoïstische verdeling), alleen de ontvanger (teacher, altruïstische verdeling) of beide (simultaan leren, faire verdeling) reproduceren hun vaardigheden tijdens de interactie. NB: dit is een computermodel en er is geen psychologische achtergrond voor dit gedrag, zoals intentie of motivatie
3) de topologie van het netwerk in de organisatie, met andere woorden: de invloed van het aantal andere individuen in de omgeving waarmee ieder individu in staat wordt gesteld te interacteren. In dit model zijn deze variabelen vastgesteld op 4 andere individuen in een 2-dimensionaal netwerk

Het aantal individuen is constant gehouden – steeds als er reproductie plaatsvindt na een interactie conform de strategie van een individu, dan wordt er ook at random een individu weggenomen. Dat is nuttig, omdat er dan competitieve selectiedruk is op de clusterende (organiserende) capaciteiten. Het is niet realistisch, omdat het aantal individuen in een organisatie niet noodzakelijk constant hoeft te zijn.

De dynamica
Het proces gaat nu als volgt: als een ‘selfish’ individu actief wordt en interacteerrt met een (compatibele) ander, dan reproduceert hij alleen zichzelf. Hoe actiever, des te meer van zichzelf en des te minder van individuen met andere strategieën. En des te meer van zichzelf en minder van anderen en zovoort tot de ander is uitgestorven. En daardoor hijzel, omdat hij wel een ander nodig heeft om te kunnen reproduceren. Als een ’teacher’ individu actief is dan reproduceert hij meer van de (compatibele) ander. En daardoor meer van zichzelf en zovoort tot een evenwicht wordt bereikt in zijn omgeving. Die laatste dynamica vindt ook plaats voor de simultane strategie, waarin beide individuen leren van een transactie door zich te reproduceren.

Groepsgeheugen
In dit proces ontstaat een ‘geheugen’: wat in het verleden is geleerd wordt opgeslagen in het huidige gedrag van individuen in de organisatie. Dat levert variatie op in de populatie, omdat lokale historie verschillend is en dus lokaal gedrag verschilt.

Meerdere vaardigheden per individu door ruimtebeperkingen
Als een hypercycle ‘niet past’ in de gegeven ruimte, bijvoorbeeld als er een ander cluster (organisatie) naast ligt, dan worden sommige compatibele individuen gedwongen om daar ook onderdeel van uit te gaan maken en simultaan meerdere vaardigheden te vertegenwoordigen. Als er een tijdelijke specialistische cycle ontstaat, dan stopt die specialisatie door een overlap met een andere aanliggende ecologie. De individuen ontwikkelen noodgedwongen meerdere vaardigheden en zijn niet langer gespecialiseerd. Hier concurreren ecologieën met elkaar.

Conclusies
Organisatie van menselijke individuen kan ontstaan op basis van de vorm van de interactie (hypercycles) tussen lokale individuen alleen, zonder de inhoud van de interacties (uitwisselen van vaardigheden) een rol speelt. De individuen zijn het ‘passieve substraat’ waardoor de vaardigheden worden uitgewisseld. Door die interacties reproduceren de vaardigheden zich via een hypercycle mechanisme. Het onderscheid in de resulterende sociale ecologie ontstaat alleen door de verschillen in de kinetica van de interacties, dus ‘selfish’, ’teacher’ of ‘simultaan’, en zonder dat daar (zelf)bewustzijn of intentie voor nodig is.

De ’teacher’ reproductie strategie zorgt ervoor dat alle vaardigheden per definitie in het spel blijven. De ‘selfish’ strategie zorgt ervoor dat hij zelf per definitie in het spel blijft. De ‘simultane’ strategie zorgt voor weliswaar soms dat andere vaardigheden in het spel blijven maar alleen als de kans zich voordoet. Als alle vaardigheden nodig zijn om een taak te volbrengen dan voldoet alleen de ’teacher’ strategie, een altruïstische benadering.

Bij toenemend aantal stappen in een hypercycle blijft de dynamica vergelijkbaar:
1) er is een asymmetrie tussen de ontwikkeling van de egocentrische en de altruïstische reproductie
2) alleen altruïstische reproductie houdt de hele hypercycle intact
3) levende ecologieën (die zich niet in een lock-in bevinden van gelijke maar herhalende patronen) hebben typisch een hypercycle met individuen met meerdere vaardigheden met gespecialiseerde sateliet individuen daaromheen

Het belangrijkste verschil bij toenemende lengte van de hypercycle, is een snel afnemende kans op stabiele reproductieve evenwichten. Het wordt dus in toenemende mate ingewikkeld om complexe technologie (combinatie van vaardigheden) in stand te houden in dit model. Dat er überhaupt stabiele evenwichten ontstaan voor altruïstische reproductie is gezien de grote aantallen mogelijke combinaties verrassend.

De grootste kans op een evenwicht is bij altruïstische reproductie. Simultane reproductie geeft altijd een evenwicht maar met veel kortere hypercycles. Egocentrische reproductie houdt de hypercycle niet in stand. De kans voor altruïstische reproductie om een stabiel evenwicht te bereiken stijgt snel als het gemiddeld aantal vaardigheden per persoon stijgt. Dat is niet verrassend, omdat het aantal mogelijke interacties toeneemt.

Om ingewikkelde sequenties van vaardigheden (technologie) tot stand te kunnen brengen en in stand te houden in een organisatie zijn autocatalytische ketens nodig. Wat niet verklaard is dit model is hoe de topologie, de dynamiek van de ‘fysieke’ omgeving is, omdat de omgeving exogeen is bepaald, door de definitie van het netwerk (in dit geval cellulaire automaten). In werkelijkheid zal het netwerk dat zelf moeten doen, dus de vormen van de organisaties die ontstaan zijn weer bepalend met welke andere vaardihgheden de invididuen in die orgaanisaties kunnen interacteren.

Gepubliceerd door

DP

Complexity Scientist