Eén van de grondleggers van de moderne economie is Adam Smith. Deze schrijver wordt, al dan niet terecht, aangehaald door allerlei schrijvers en ik vind het belangrijk om die bron zelf gelezen te hebben. Deze post is een verslag daarvan. In zijn boek ‘An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations‘ beschrijft hij de dynamica van economieën en handel. Dat is onder andere waardevol omdat hij teruggaat naar elementaire begrippen en essentiële mechanismes zoals het ontstaan van transacties, de verdeling van werk c.q. specialisatie, prijsvorming, en soorten economische agenten en hun drijfveren. De theorieën zijn goed onderbouwd, met voorbeelden en becijferingen doorspekt en aan de toenmalige realiteit gekoppeld.
Als een kers op de taart geeft het boek een inkijk vanuit het VK (eigenlijk Schotland) op de economische stand van zaken in Nederland (als andere mondiale grootmacht) in de 18-de eeuw. Om hier een samenvatting van het boek weer te geven is een ‘mer á boire‘, ook voor de lezer, en dus heb ik een selectie gemaakt van de gedachtengangen van Smith over die onderwerpen die van belang zijn voor mijn onderzoek.
Over het economisch netwerk door de verdeling van werk
Het aantal directe bewerkingen dat nodig is om iets eenvoudigs als een wollen hemd tot stand te brengen is groot. Dat aantal wordt nog veel groter als ook de ondersteunende activiteiten zoals transport in aanmerking worden genomen. En het neemt nog eens exponentieel toe als ook alle gereedschappen van de betrokken arbeiders en de inrichtingen van hun werkplaatsen en woonhuizen in aanmerking wordt genomen. Er is, kortom, een groot aantal onderling gerelateerde activiteiten nodig om iets eenvoudigs voortdurend te kunnen blijven voortbrengen. Die activiteiten zijn onderverdeeld in eenvoudige(r) bewerkingen.
Stel je voor een land waar geen handel met het buitenland is en geen goede productie: daar kan iemand met een bepaald inkomen dat alleen besteden door mensen in dienst te nemen en gewenste goederen zelf vervaardigen. In een land waar wel handel is en wel hoogwaardige productie kan hij met veel minder mensen in eigen dienst een bedrag besteden aan het aanschaffen van andere zaken en daarmee veel meer mensen met veel meer verschillende vaardigheden werk bezorgen. Hij draagt dan weliswaar maar voor een klein deel bij aan het inkomen van ieder van die mensen.
Die onderverdeling van werk is te danken aan een onderscheidende eigenschap van mensen, namelijk te onderhandelen en te ruilen. In tegenstelling tot dieren kunnen mensen, gezien de complexe voortbrengingsprocessen van alles wat ze nodig hebben, niet zonder hun gelijken. Omdat men ondervonden heeft dat alleen goedertierendheid over het algemeen niet voldoende is, vertrouwt hij op het activeren van de zelf-interesse van de ander, waarvan hij iets nodig heeft.
In de woorden van Adam Smith: ‘Whoever offers to another a bargain of any kind, proposes to do this. Give me that which I want and you shall have this which you want, is the meaning of every such offer; and it is this manner that we obtain from one another the far greater part of those good offices which we stand in need of‘.
Nu ontstaat de mogelijkheid van specialisatie, want als iemand relatief bedreven is in het vervaardigen van een bepaald goed (bijvoorbeeld een pijl-en-boog) dan vindt dat artikel aftrek tegen een ruilmiddel (bijvoorbeeld gejaagd wild) dat beter is of meer dan hij had kunnen krijgen door zelf te gaan jagen. Zeer uiteenlopende vaardigheden zijn nu, in tegenstelling tot de dierenwereld, toch nuttig in een menselijke verhoudingen, omdat ze in staat zijn om te ruilen.
Deze elementaire weergave van het economisch netwerk, de reden voor de specialisatie van agenten in kleinere (deel)activiteiten en de interacties tussen agenten sluit in principe aan aan het model van een complex adaptief systeem.
Over verbeteringen in het voortbrengingsproces en de rol van technologische ontwikkeling
De toeneming van de opbrengsten van het werk dat door dezelfde aantallen mensen kan worden gedaan is het gevolg van de onderlinge verdeling van het werk. Op die verdeling van het werk zijn drie omstandigheden van invloed, genaamd ‘Improvements‘:
1) het toenemen van de vaardigheden van de individuele arbeider door specialisatie
2) het reduceren van de omsteltijd van één soort werk (en gereedschap) naar een ander
3) het gebruik van machines om elementaire onderdelen van de voortbrenging uit te voeren
‘Improvement‘ heeft het effect dat de reële prijzen van alle producten geleidelijk lager worden. Betere machines, meer vaardigheden en een betere verdeling van het werk hebben tot gevolg dat hetzelfde werk kan worden uitgevoerd met inzet van minder arbeiders.
Het meest in het oog springend is de afname van de prijs in 18-de eeuw van metalen mechanieken, zoals horloges. Met name daar is de verdeling van het werk zeer verfijnd tot elementatire activiteiten en zijn de gebruikte machines meer en sneller verbeterd. Iedere vermindering van (onder andere) de ‘Improvements’ in een maatschappij leveren meteen een vermindering op van de inkomsten van de eigenaren. Zij op hun beurt geven minder geld uit aan het inhuren van arbeid dan wel de producten die voortkomen uit arbeid en de welvaart neemt af.
Het gevolg is een prijsevenwicht, in de woorden van Smith: ‘The natural price, therefore, is, as it were, the central price, to which the prices of all commodities are continually gravitating. Different accidents may sometimes keep them suspended a good deal above it, and sometimes force them down even somewhat below it. But whatever may be the obstacles which hinder them from settling in this centre of repose and continuance, they are constantly tending towards it.‘
Dit model van een (onder andere) door technologische innovatie gedreven economie is gelijk aan de uitkomsten van complexe adaptieve systemen. Dat de interactie tussen economische agenten zou leiden tot een algeheel (natuurlijk) prijsevenwicht is achterhaald door een beter begrip van het gedrag van die systemen. Dit is weliswaar een centraal begrip (overigens een bekende tekortkoming) in de klassieke economie maar een misvatting volgens de complexiteitstheorie: een absoluut economisch evenwicht is vrijwel onbestaanbaar in een systeem dat niet-lineair is en ver-uit-evenwicht. De evenwichten die hier en daar ontstaan in verschillende (deel)markten zijn in feite tijdelijk en lokaal van aard.
Economische agenten en hun motivatie: het verband tussen individueel handelen en maatschappelijke welvaart
De maatschappij bestaat volgens Smith uit drie groeperingen die economische onderling sterk samenhangen, namelijk arbeiders, eigenaren van land die leven van de opbrengsten van het land (rent) en eigenaren van productie- en handelsbedrijven die leven van winst. Smith noemt de belangen van de eerste twee maatschappelijke groepen (meer) in lijn met die van de gehele maatschappij dan die van de laatste groep. Hun belangen hebben namelijk betrekking op de sector waarin hun bezittingen actief zijn. Toch moet volgens Smith naar de mening van de handelaren en producenten goed worden geluisterd, vooral als het over kennis over hun eigen sectoren gaat. In tegenstelling tot landeigenaren en arbeiders zijn ze namelijk goed geïnformeerd en zich bewust van de consequenties van ontwikkelingen, met name voor hun eigen belangen. Het belang van de handelaren is over het algemeen anders en vaak tegengesteld aan het maatschappelijk belang en met name hun wens tot het verminderen van de concurrentie is niet in het belang van de maatschappij. Hij gebruikt de volgende, beroemde, formulering:
‘By preferring the support of the domestic to that of foreign industry, he intends only his own security; and by directing that industry in such a manner as its produce may be of the greatest value, he intends only his own gain; and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention. Nor is it always the worse for the society that it was no part of it. By pursuing his own interest, he frequently promotes that of the society more effectually than when he really intends to promote it.‘
Het nastreven van de eigen belangen betekent het aanschaffen, bij vergelijkbare kwaliteit, van het goedkoopste alternatief en er dus op vertrouwen (maar niet blind) dat het economisch netwerk de goedkoopste oplossing levert. Op elke schaal (familie tot bedrijf tot de staat) wordt de voorkeur gegeven aan de goedkoopste leverancier voor een vergelijkbaar product. Geen monopolie in een land wordt vergeven aan de producent van een bepaald product in dat land, geen bakker maakt zelf zijn schoenen, geen schoenmaker verbouwt zijn eigen groente, zoals in geen familie zelf schoenen worden gemaakt of brood gebakken als dat goedkoper kan worden ingekocht. Samengevat: er ontstaat een (zelf-)organisatie op globaal (systeem) niveau door het gedrag van actoren die hun eigen belangen nastreven.
Over de invloed van (import)belemmeringen op de maatschappelijke (systeem) welvaart
Niet alleen tussen economische agenten maar ook tussen landen is het van belang voor maximale welvaart dat handel niet wordt belemmerd: import reguleringen hebben een hogere prijs tot gevolg voor producten die in het buitenland goedkoper kunnen worden gemaakt dan in het eigen land. Als een importbeperking is ingesteld dan is dus een hoger bedrag voor een ingezetene nodig om diezelfde producten, gemaakt in eigen land, te kunnen aanschaffen.
Zelfs een importbeperking voor een korte periode is niet te verdedigen, want het uit overwinst gespaarde kapitaal van een land neemt af als er hogere prijzen moeten worden betaald voor buitenlandse producten. Het (natuurlijk) voordeel voor de voortbrenging van een bepaald product dat een land in sommige gevallen heeft in verhouding tot een ander land, is dan zo groot dat het zinloos is om te concurreren. Zo is het in theorie mogelijk om wijn te produceren in Schotland. Dat is naar schatting 20 tot 30 keer duurder dan bijvoorbeeld in Frankriijk, waarbij de vraag bovendien is of Schotse wijn hetzelfde niveau van kwaliteit kan behalen.
Dit hierboven is een voor complexe systemen relevante illustratie – er zijn er overigens veel meer in het boek – van het belang van vrije handel (met de nadruk op de vrijheid van handelen) tussen bijvoorbeeld eigenaren, handelaren, arbeiders, consumenten en landen. Het uitgangspunt is om iedere economische agent zoveel mogelijk onbelemmerd zijn beslissingen te laten nemen door de handel zo weinig mogelijk te belemmeren om op die manier de maatschappelijke welvaart te bevorderen via zijn beroemde ‘invisible hand‘. De parallel met complexe systemen is dat ook daar de vraag relevant is in hoeverre een agent in zo’n systeem autonoom moet zijn om maximale ‘fitness’ te bereiken voor het hele systeem.