Het doel van deze post 3 van 10 van deze conversatie is uit te zoeken hoe een systeemafbakening voor een onderneming kan werken door de context in aanmerking te nemen.
Er is maar 1 oplossingsruimte, alles wat we wel of niet om ons heen zien volgt dezelfde natuurwetten. Voorbeelden van die wetten: quantumdynamica, thermodynamica, de relativiteitstheorie, allerlei wiskunde, scheikunde, biologie en zovoort. De tweede wet van de thermodynamica, die van toenemende entropie (wanorde), mag niet onvernoemd blijven in deze context. Ook die is vrij algemeen toepasbaar, hoewel het strict genomen geen natuurwet is, omdat hij niet toepasbaar is voor geïsoleerde systemen, zoals het heelal. Als er iets is dat niet aan die wetten voldoet dan is het geen natuurwet.
De achtergrond van deze indeling is dat mensen de wetenschap hebben georganiseerd in categorieën, om zich te kunnen specialiseren in de analyse van de verschillende deelonderwerpen en zo met betere resultaten te kunnen komen op de deelonderwerpen. Dat onderscheid, ook wel reductionisme genoemd, houdt de academische mens wel, maar de natuur niet bezig. Strict genomen kan je ze ook geen wetten noemen, want de natuur vertoont dat gedrag toch wel, wet of geen wet.
Die wetten zijn van toepassing op alles, maar een wet moet op het juiste systeemniveau worden toegepast om het begrip van dat systeem te vergroten. Cohen en Stewart vergelijken die indeling in The Collapse of Chaos, zie de lijst met Naslagwerken elders op de site, met het kijken door een trechter: om het gedrag van quantumdeeltjes te begrijpen heb je de quantumfysica nodig. Is het dan zover dat een samenstel van die deeltjes ijzeratomen zijn geworden, dan ben je ‘door de trechter heen’ en gebruik je de scheikundige eigenschappen van ijzeratomen om het gedrag van ijzer te begrijpen en te voorspellen. Ben die hoepel ook door en wil je een brug van ijzer maken dan heb je de fysische eigenschappen van ijzer nodig, zoasl stijfheid en sterkte. Ik denk er dan achteraan: wil je een brug kopen dan kom je uit bij economische wetten van vraag en aanbod en willen de gebruikers van die brug zich er veilig bij voelen dan heb je psychologische en sociale wetmatigheden nodig zoals interne en externe veiligheid om te bepalen wat je moet doen. Minder spijkerharde ‘wetten’ dan de fysische maar toch. En zovoort.
Om dus te begrijpen hoe ijzer zich gedraagt ‘in het wild’ of in een door mensen ontworpen constructie is het toch niet nodig om eerst alles te weten van de quantumfysica. Om te begrijpen waarom een vliegtuig in de lucht blijft zijn in de meeste gevallen de wetten van Newton genoeg en is de relativiteitstheorie al teveel van het goede. Om te begrijpen hoe een dier zich gedraagt is het niet belangrijk om te weten wat de chemische samenstelling van bijvoorbeeld zijn botten is. Om te weten hoe een zwerm spreeuwen ‘flockt’ , zie de prachtige filmpjes in de conversatie Buit van dit blog, zijn niet alle details van de stofwisseling en genetische eigenschappen nodig. Om te begrijpen hoe een honingraat tot stand komt hebben we niet alle details nodig van de samenhang van neuronen in de hersenen van bijen.
Voor elk van die voorbeelden volstaat het om de regels te weten die passen bij het gewenste of het gekozen niveau van abstractie. Of met andere woorden: de regels die passen bij het gekozen systeem. Voor mijn onderzoek zoek ik dus een systeemafbakening van een onderneming, die me in staat stelt om de gedragsregels voor ‘ondernemingen in actie’ te isoleren. Dan hoef ik me niet bezig te houden met wat alle samenstellende delen zijn, zoas de quantummechanische effecten van het product, of erger nog, de productieafdeling of het DNA van de medwerkers van stafafdelingen. Ik hoop zelfs vrij te kunnen blijven van allerlei psychologische en sociale aspecten van de mensen die leven in of met een onderneming en hun onderlinge verhoudingen en hun individuele sociale drijfveren en strategieën. Het gaat mij om de onderneming zelf en wat haar drijft om te doen wat ze doet.
Ik ben van plan de context daarbij te betrekken. Mijn uitgangspunt voor dit blog was namelijk de analogie van ondernemingen met levende organismen. Ik ga nu nog een ‘leap-of-faith’ maken, radicaler deze keer, en ik vrees dat de 3 lezers die ik had nu meteen afhaken. Ik heb dit (ik hoop tijdelijk) nodig om de context bij mijn nog te kiezen systeem te kunnen betrekken en te kunnen definiëren. Neem dit voorbeeld, geleend van Cohen en Stewart: waarom zitten de ogen van planteneters aan de zijkant van de kop en die van jagers aan de voorkant? Vanuit een reductionistisch persepctief kijk je naar de DNA sequenties en dan vind je met veel puzzelen de instructies voor proteïnen en aminozuren voor het embryonale groeiproces en dus de volgorde en de plaatsing van de celdeling, die ertoe leidt dat de ogen van de één aan de zijkant en die van de ander aan de voorkant van de kop terechtkomen. Dat is echt knap gevonden en extreem ingewikkeld en een mooi proces bovendien. Maar in feite is nu de verkeerde vraag beantwoord. Dit antwoord is ook een gevolg van een waarom vraag, maar de verkeerde en levert ook niet op wat ik zoek. Dat antwoord is van de categorie: wat is succes voor een onderneming, wat maakt een onderneming succesvol en hoe doet zij dat?
Het antwoord dat ik eigenlijk zoek is dat de jagers ogen aan de voorkant moeten hebben omdat ze het oog op de prooi moeten houden terwijl die aan hen probeert te ontsnappen. De planteneters hebben ogen aan de zijkant nodig om bij het minste of geringste teken van gevaar in hun brede blikveld, meteen de benen te kunnen nemen. Vervolgens zijn van die beide categorieën dieren, door evolutonaire druk, alleen die exemplaren overgebleven met de kenmerken die het het vaakst is gelukt om een prooi te vangen dan wel uit de klauwen van een jager te blijven: die met de ogen op de gewenste locaties dus.
Wat ik hiermee bedoel te introduceren is een begrip van de context. Die jagers en die grazers kennen elkaar al lang en zijn samen opgetrokken (als je dat zo kunt noemen) totdat ze in hun context de beste ‘functionele machines’ van alle individuele experimenten tot dan toe zijn geworden, zoals wij ze nu kennen. Ze zijn dus elkaars context en die ogen zijn daar komen te zitten omdat dat de beste overlevingsstrategie is voor elk in die context.
Waar deze vergelijking met ondernemingen mank kan gaan is dat het in dit voorbeeld gaat om evolutionaire selectieprocessen. Daar hoort bijvoorbeeld sexuele voortplanting en -selectie bij en natuurlijke selectie. Er zijn dieren die het zichzelf moeilijk maken om een minimale ‘fitheidsdrempel’ aan te leggen zoals zalmen, die eerst de rivier op moeten zwemmen en, als en wanneer ze dan uitgeput in de bovenloop zijn aangekomen, paaien en sterven. Er bestaan in de natuur elkaar versterkende (genetische) eigenschappen, bijvoorbeeld pauwenmannen die genetisch geëquipeerd zijn om steeds grotere en woest gekleurde staartveren te maken en vrouwtjes pauwen die genetisch geëquipeerd zijn om een niet-aflatende bewondering te koesteren voor nóg grotere staartveren en nóg mooiere kleuren.
Ondernemingen doen niet aan sexuele voortplanting en er bestaan geen biologische selectiemechanismes, er is geen sprake van DNA. Redeneringen die daarop zijn gebaseerd zijn dus per definitie mank. En ik wantrouw zelfs allerlei inspiraties daarop als management theorie, zoals bedrijfscultuur als evoluerend mechanisme. Het is niet mijn bedoeling om ondernemingen vlug in de categorie van evoluerende wezens zoals dieren te stoppen. Dat is veel te kort door de bocht.
Wat dan wel: ik leen van Cohen en Stewart het begrip ’transparant’. Ze bedoelen hiermee een zienswijze die softwareontwikkelaars ook wel gebruiken, een functionaliteit waarvan je niet hoeft te weten hoe het werkt. Je kunt er dus doorheen kijken. Dat is iets anders dan de betekenis van de ware aard van iets te kunnen zien (door erin te kijken ‘door de verpakking heen’). Gek genoeg komt de term ‘black box’ eerder als substituut in aanmerking voor wat hier bedoeld wordt.
Hier komt ‘ie dan: de evolutionaire verklaring in het voorbeeld van de dieren hierboven is transparant en de genetische verklaring is dat niet. Voor die laatste moet je namelijk alle detail kennen van de scheikundige processen die de plaats van de ogen bepalen. Voor het evolutionaire antwoord kijk je door het genetische antwoord heen. Dit lijkt misschien onbenullig, maar is een belangrijk ordenend principe. Opeens kun je, zonder te verdrinken in allerlei details op een lager abstractieniveau toch iets nuttigs bijdragen aan het waarom van de plaatsing van de ogen. Er is dus op een hoger abstractieniveau een ordening ontstaan, er is een samenhang opgedoken (‘emerged’) die er eerder niet was. Die samenhang is duidelijk geworden door naar het systeem te kijken in zijn context en uit de samenhang van systeem + context zijn we een eigenschap van het systeem te weten gekomen die we eerder niet kenden.
Om in dit kader de functionaliteit en het gedrag van een onderneming te beschrijven is dus geen informatie nodig over de ‘nitty-gritty’ binnen een onderneming, dat is ’transparant’. Alleen het gedrag van de onderneming zelf (of: als geheel) in haar context doet ertoe. Als de context van een onderneming uit andere ondernemingen bestaat, dan verandert de context ook continu. De interactie van de onderneming met zijn context in de tijd is bepalend voor het gedrag en de functionaliteit ervan.
Ik verwacht dat die interactie een dynamisch evenwicht oplevert, dus een serie van evenwichten die steeds veranderen in de tijd. Een gratuit beroep op mijn mogelijke medestanders hier: dat klinkt best bekend toch? Situaties in bedrijven zijn vaak vergelijkbaar met eerdere, maar nooit exact hetzelfde. Ondanks dat ik zelf bijvoorbeeld een heel archief heb opgebouwd van allerlei interessante presentaties kan ik die maar zelden voor een nieuwe klant gebruiken.
Alweer dreigt het mis te gaan: de context van een onderneming bestaat niet alleen uit andere ondernemingen, maar uit allerlei ‘non-profit’ organisaties en fysieke omstandigheden. Op grond van het bovenstaande kan ik voor het woord onderneming, voorlopig in elk geval, best organisatie lezen. Wat betreft de fysieke omstandigheden: de jagers en de grazers hebben ook andere dieren en fysieke omstandigheden in hun context. Toch zijn ze, minstens wat betreft een aantal karakteristieke kenmerken, in een bepaalde richting met elkaar ge-coëvolueerd.
Afsluitend: mits we de onderneming in haar context zien, zijn we nu beter in staat om de ondernemeing als een op zichzelf staand individu te zien. We kunnen conclusies trekken over gedrag en functionaliteit zonder allerlei aspecten van de onderneming te kennen. Als ondernemingen geen gebruik maken van dezelfde uitwisseling van gegevens en ‘waarde’ met hun context als natuurlijke systemen, bijvoorbeeld dieren, hoe werkt dat dan? Ik ben benieuwd. Wordt dus vervolgd.