Filosofen Lexicon – Werk, Leven en Citaten van tweehonderd grote denkers. Ruben Heijloo, Erno Eskens e.a. – 2007, Diemen: Veen Magazines ISBN 978-90-76988-62-7
This is an (unedited) listing of a number of philosophers with the objective to survey where possible connections are with the subject of the theory of firms under development.
Max Ferdinand Scheler 1874 – 1928
‘Politics and Morals’, ‘The Idea of Eternal Peace and Pacifism’ were subjects of talks he delivered in Berlin in 1927. In his analyses of capitalism Scheler argued that capitalism was a calculating, globally growing ‘mind-set‘, rather than an economic system. While economic capitalism may have had some roots in ascetic Calvinism (cf. Max Weber), its very mind-set, however, is argued by Scheler to have had its origin in modern, subconscious angst as expressed in increasing needs for financial and other securities, for protection and personal safeguards as well as for rational manageability of all entities. However, the subordination of the value of the individual person to this mind-set was sufficient reason for Max Scheler to denounce it and to outline and predict a whole new era of culture and values, which he called ‘The World-Era of Adjustment’.
Theodor Adorno 1903-1969
Kritische theorie (met Max Horkheimer): de mens mag niet gewennen aan zijn vervreemding. Dit is de kloof tussen mens en wereld die is ontstaan na de verlichting en groter wordt. In de verlichting is de wens ontstaan de natuur volledig te beheersen: nu is de mens slaaf geworden van dit streven tot volledige beheersing. Een ander kenmerk van de verlichting is de sociaal-ontologisch atomisme, dat mensen voorstelt als rationele onpersoonlijke subjecten. Verschillen tussen groepen worden niet langer geinterpreteerd als diversiteit maar als het Absoluut andere dat ontoegankelijk is en moet worden geelimineerd.
Dialektik der Aufklaerung (met Horkheimer) 1947, Minima Moralia (1951), Negative Dialektik (1966), Aestethische Theorie (1970).
Giorgio Agamben 1942-
Souvereiniteit van de staat en de reikweidte van de wet. Onderscheid bios, het politieke leven van een burger en de zoe het naakte leven. Bios heeft de macht in te grijpen in zoe, het te definieren. In bepaalde gevallen kan de staat dus de individu buiten de (oorsponkelijke) wet plaatsen, namelijk door te bepalen waar de wet niet meer volledig geldt.
Stanze (1970), Homo-sacer cyclus (1993-), Le Temps qui reste (2000)
Hannah Arendt 1906-1975
Zij analyseert de massa maatschappij die die via automatisering, vervreemding en onverantwoordelijkheid een voedingsbodem is voor een totalitaire staat. Het individuele bestaan wordt daar zinloos en de vrijheid verdwijnt. De oude grieken namen geen genoegen met verzorgende arbeid of productief werk maar eisten ook handelen in het politieke leven.
The Origins of Totalitarianism (1955), The Human Condition (1960).
Aristoteles 384-322 VC
Grondlegger van de metafysica, ‘wat achter de fysica zit’. Dit is de hoogste wetenschap die zich niet bezighoudt met specifieke delen van de werkelijkheid maar met het gehele zijn. Een belangrijk inzicht is dat alles in de natuur door iets anders wordt bewogen of in gang gezet. De bron van alle beweging is de ‘onbewogen beweger’, die dus zelf alle beweging veroorzaakt zonder zelf te bewegen. Ook grondlegger van de logica: syllogisme. Ethica Nicomacheia, hoe de mens zich dient te gedragen.
Jean Baudrillard 1929-
Net als de dingen ontlenen ook de woorden hun belang aan de handel: er is vraag naar en dan bepaalt de markt wat beteksnisvol is. Betekenis is een fantasiebeeld. Het verschil tussen vorm (teken) en (inhoud) betekenis wordt ondernijnd. Er is geen vaste relatie tussen het woord en het object waarnaar het verwijst. Een hoop op een vaste waarde is het geloof in een realiteit. Echter deze realiteit is verrruild voor een hyperrealiteit: alle standpunten worden ongeloofwaardig maar we moeten het ermee doen. Er is geen realiteit meer, het is een sprookje en de media bepaalt wie lang en gelukkig mag leven.
La Systeme des Objets (1968), La societe de consommation (1970), L’Echange symbolique et la Mort (1976), A l’ombre des majorites silencieuses (1978), Les strategies fatales (1983), Amerique (1986).
Jeremy Bentham 1748-1832
Sociaal Utilitarisme: het grootste geluk moet woorden nagestreefd voor het grootst aantal mensen. Het individu dat van nature streeft naar zijn eigen geluk, moet inzien dat het dit het beste is gediend als hij zijn eigen streven aanpast aan dat algemene doel. Een ongebreideld hedonistisch egosime zal dus niet het gevolg zijn. Het principe geldt voor ethiek en voor het recht. De wetgever moet zich zo min mogelijk bemoeien met de individu.
Principles of moral and legislation (1781), The rationale of evidence (1827).
Isaiah Berlin 1909-1997
Er zijn veel ondeelbare menselijke waarden die niet tegen elkaar kunnen worden weggestreept noch kunnen worden gereduceerd naar dingen zoals geluk of nut. Objectief pluralist omdat de waarden waarop wij onze keuzes baseren niet door onszelf worden uitgevonden. Kritisch tegenover: 1) de veronderstelling dat op alle vragen 1 antwoord bestaat 2) dat die antwoorden kenbaar zijn 3) dat ze niet met elkaar in tegenspraak zijn. Volgens ddit standpunt heeft de geschiedenis geen einddoel en kan de filosofie geen definitieve antwoorden geven.
Karl Marx (1939), The hedgehog and the fox (1953), Two concepts of liberty (1958), Against the current (1979)
Edmund Burke 1729-1797
De maatschappij is een contract (.) Omdat de doelen van deze maatschappij de levensduur van de generaties overtijgen, gaat het hier niet alleen om een verbond tussen levernden, maar ook tussen levenden, overledenen en degenen die nog moeten worden geboren.
Rudolf Carnap 1891-1970
Logische positivisme: duidelijkheid en helderheid in de wetenschap.
Der logische oufbau der welt (1928), Logische syntax der sprache (1934), testability and meaning, introduction to semantics (1942), formalisation of logic (1943), meaning and necessity (1947), logical foundations of probability (1950).
Charles Robert Darwin 1809-1882
Daniel Clement Dennett 1942-
Jacques Derrida 1930-2004
Deconstructivisme: de betekenis van een tekst heeft per se geen betekenis maar wordt bepaald door de context ervan (dehors texte). Omdat wereld buitend e tekst verandert verandert de betekenis van de tekst zelf ook. De ene betekenis is niet noodzakelijk beter dan een andere, het is meer zoals het wegnemen van een matroesjka poppetje: het is een ander poppetje dat tevoorschijn komt, niet per se beter.
De la grammatologie (1967), La voix et la Phenomene (1967), Marges de la philosophie (1972), eperons. Les styles de Nietsche (1978), La verite en peinture (1979), Glas (1981), Positions (1981), Signeponge-signsponge (1984).
Rene Descartes 1596-1650
Gedachten kennen geen ‘uitgebreidheid’ en behoren daarmee niet tot de fysieke ruimte. Grondlegger van de moderne filosofie.
Amitai Etzioni 1929-
Grondlegger van het communitarisme: de smanleving bestaat volgens hem uit gemeenschappen. Binnen deze gemeenschappen heersen normen en waarden en van de burgers wordt verwacht dat die deze respecteren. Etzioni gelloft niet dat de politiek deze normen en waarden van boven kan opleggen, deze moeten worden door de gemeenschappen zelf worden bepaald. Die gemeenschappen ontsporen niet makkelijk als ze niet door de politiek worden aangestuurd. Vanuit de Joods-Christelijke traditie is namelijk bekend hoe we goed moeten samenleven en als de poitiek zich er niet mee bemoeit komt die kennis vanzelf bovendrijven. Herintroductie van de schandpaal zal de samenleving ten goede komen.
Comparative Analysis of Complex Organizations (1961), The Active Society: A Theory of Societal and Political Process (1968), The new Golden Rule (1996), From Empite to community: A New approach to international relations (2004).
Ludwig Feuerbach 1804-1872
Atheisme: God voorgesteld als een projectie van de mens, een ideaal buiten zichzelf. Religie is verklaard vanuit egoisme en drang naar menselijk geluk. Door deze idealistische stap plaatst de mens zijn wezen buiten zichzelf en vervreemdt dus van zichzelf. Tegenover deze vervreemding komt een nieuw materialisme, een herwaardeing van het materialisme. Objectieve kennis is alleen mogelijk door aards te denken, omdat alle kennis via de zintuigen binnenkomt en niet via God.
Das Wesen des christnetums (1841), Grundzatse de Philosophie der Zukunft (1843), Vorlesungen uber das Wesen der Religion (1848), Theogonie (1857).
Paul Karl Feyerabend 1924-1994
Criticus van de wetenschappelijke methode: alle wetenschappers worden gedreven door opportunisme en verzinsels. Hij stelt tegenover de zogenaamde strenge voorschriften van de wetenschappelijke methode de anarchistische methode. In de menselijke ontwikkeling is slechts 1 principe zichtbaar: ‘anything goes’. Als iedereen dan zijn eigen definitie van vooruitgang mag geven dan kan dat beter verrijking noemen. Een werkelijk humane samenleving moet ruimte maken voorr zoveel mogelijk ‘experiments of living’.
Against Method (1970), Science in Free Society (1978)
Michel Foucoult 1926-1984
Oorsponkelijk humanistische Franse existentialist. Verlaat deze stroming omdat hij van mening iis dat niet de mens maar de taal de bepalende factor is. Wij worden allemaal ingevoegd in de talige ‘orde van het vertoog’ dat ‘zich inschrijft op het lichaam’. Het heersende discours heeft de macht. Ontwikkelde een methode die hij ‘Genealogie’ of ‘Archeologie van het weten’ omschreef: een goed denker graaft in de verschillende vertogen die binnen een cultuur over elkaar schuiven en elkaar verdringen. Er is geen continuiteit in het denken en geen vooruitgang in het denken. Er is volgens hem een sterke relatie tussen kennis en macht: kennis is een vorm van machtsuitoefening.
Histoire de la Folie (1961), Les Mots et les Choses (1966), Surveiller et Punir (1975), Histoire de la Sexualite (1976-84).
Gottlob Frege 1848-1925
Wens om – zoals Leibniz – een zuivere taal te ontwikkelen waarin geen misverstanden mmogelijk zijn. Analyseren van de structuur van beweringen aan de hand van symbolische logica.
Beggriffsschrift (1879), Die Grundlagen der Arithmetik (1884), Uber Sinn und Bedeutung (artikel 1892), Grundgezetze der Arithmetik (2 delen 1893-1903).
Hans-Georg Gadamer 1900-2002
Hermeneutiek is de kunst van het intepreteren. Hij beschouwde dat als meer dan een wijsgerige techniek en verheven tot een universeel principe. Je kunt de wereld lezen als een tekst als je open staat voor de betekenissen daarin. Het verklaren van feiten is iets anders dan het begrijpen ervan. De westerse levenshouding is meer verklarend en minder begrijpend. Polemiek met Derrida die stelde dat in elke tekst afhankelijk van de context veel betekenissen mogelijk zijn en dat de echte betekenis dus mist. Tegenargument Gadamer: dan is elke discussie onmogelijk; als je de ander serieus neemt dan ga eje ervan uit dat die iets probeert te vertellen en dan probeer je dat te begrijpen.
Wahrheit und Methode: Grundzuge einer einer philosophischen Hermeneutik (1960), Kleine Schriften (1967-77), Vernunft im Zeitalter der Wissenschaft: Aufsatze (1976).
William Godwin 1756-1836
Elke regeringsvorm is een corrput systeem dat de burger onwetend en afhankelijk houdt. Door de verspreiding van kennis zal de macht van de regering afnemen. De politiek kan dan vervangen worden door moreel besef.
An Enquiry Concerning Political Justice (1793), The Enquirer (1798), Thoughts on man (1831).
Richard Mervyn Hare 1919-2002
Hij bestrijdt het Emotivisme dat stelt dat emoties ten grondslag liggen aan een moreel oordeel. Zoals de emotivisten vond hij ook dat een moreel oordeel geen werkelijke stand van zaken beschrijft maar eerder een ‘universeel gebod’ is. Prescriptivisme: een moreel oordel is bedoeld om mensen iets voor te schrijven. Een moreel oordeel is universeel imperatief: gestoeld op een universeel principe en dus geldig voor iedereen en niet alleen voor een individu.
The language of Morals (1952), freedom and reason (1963), Moral Thinking (1981).
Georg Wilhelm Friedrich Hegel 1770-1831
De geschiedenis is een dialectisch proces: een stelling these en haar negatie de antithese worden telkens in een hogere synthese verzoend. Die synthese is werr de volgende kandidaat om te worden verzoend met haar negatie.Uiteindelijk is alles opgeheven in en tegeelijk deel van ‘het Absolute’, de Geest’, de Rede’. Door na te denken over het denken zelf kan een mens Aufhebung bereikenn.
Die Phanomenologie des Geistes (1807), Wissenschaft der Logic (1812-16), Philosophie ds Rechts (1821), Enzyklopaedie der philosophischen Wissenschaften (1827).
Martin Heidegger 1889-1976
Wat is de zin van zijn en hoe krijgen we daar zicht op? De mens is het object van ijzn studie. Hij beschouwt de mens als dasein (erzijn, altijd al ergens zijn). De mens is in-de-wereld. Vanuit een ontologisch perspectief vertoont de wereld waarin de mens leeft betekenis en samenhang. De wereld is niet op te vatten als een totaliteit van alle dingen.Prereflexief gaat de mens met de ‘zijnden’ om; het verwrven van kennis van de omgeving is een secundaire modus van het in-de-wereld zijn. De zin of de betekenis van zijn is de tijd. De modificaties van de tijd (v, h, t) komen in het dasein terug als volgt: de mens is geworpen in een bepaalde omgeving, ontwerpt zijn eigen leven en die twee momenten komen samen in het heden, de articulatie.Gelassenheit: het zijn zal van zich doen spreken voorzover wij ons daarvoor openstellen. Dit is een kritiek opo de moderne gemechaniseerde en eendimensionale weereld die in hey teken staat van ‘zijnsvergetelheid’.
Sein und Zeit (1927), Was ist Metaphysik (1929), Holzwege (1950), Der Satz vom Grund (1957), Die Technik und die Kehre (1962).
Thomas Hobbes 1588-1679
Mechanisch en deterministisch wereldbeeld zoals Descartes. Beweging en lichaam staan daarin centraal. De staat is een kunstmatig lichaam dat bedoeld is om geweld tussen mensen te voorkomen. Geweld beheerste hun natuurtoestand: oorpronkelijk leefde demens in een toestand van anarchie waarin iedereen gewetenloos voor zichzelf opkwam (homo homini lupus). Men heeft de conclusie getrokken dat het beter is om zich gezamenlijk aan een hogere macht te onderwerpen: de staat. De staat dwingt beschaving af: ook nu de mens beschaafd is moet de staat dwang blijven uitoefenen de enige manier waarop wetten worden gerespecteerd is door strenge handhaving. Dit is de absolute staatsmacht, de Leviathan. Die macht gaat zover dat de staat ook de macht heeft over wetenschap en moraal.
De cive 91642), The elements of law, natural and political (1650), Leviathan orthe matter, form and power of a commonwealth eccelasiastical and civil (1651), De corpore (165), De homine (1658).
David Hume 1711-1776
Hume was een empirist: al onze kennis is op onze impressies terug te voeren. Hij maakt een onderscheid tussen impressies op grond van uiterljke waarneneming en impressies op grond van innerlijke waarneming. Uiterlijke waarneming zegt iets over de verschijningsvorm van een object. De innerlijke waarneming kan ietrs zeggen ove de ‘substantie’ ervan: datgene dat overblijft als je alle eigenschappen wegdenkt. ‘Substantie’ is een constructie van het innerlijk en het resultaat van de zichzelf waarnemende werkzaamheid van het verstand dat waarnemingen ordent op basis van gelijkheid en verscheidenheid, ruimtelijke of tijdelijke nabijheid. Het verstand legt ook causale verbanden. Hume had kritiek op het begrip causaliteit, omdat het net als substantie niet in een externe waarneming besloten kan liggen. Dit is een construct van de menselijke geest die als mens ook zeker nuttig is maar als wetenschapper niet staande kan worden gehouden.
A treatise of human nature (1739-40), An enquiry concerning the principles of morals (1751), Dialogues concerning natural religion (1779).
William James 1842-1910
Amerikaans pragmatisme: de waarde van gedachten en theorieeen is af te meten aan hun betekenis in het dagelijks leven. Een idee is ‘waar’ zolang het een nuttige rol heeft in ons leven. De mate waarin dit het geval is is een persoonlijke keuze voor een ieder. Disputen over de ziel, bewustzijn en de relatie tussen subject en object zijn ovebodig.
Principles of psychology (1890-92), The will to believe and other eassays (1897), The varieties of religious experience (1902), Pragmatism (1907), The menaing of truth (1909).
Immanuel Kant 1724-1804
Belangrijke verlichtingsdenker. In het werkje over het project van de verlichting ‘Was ist Aufklaring?’ stelt hij dat de mens zich moet bevrijden van de onmondigheid en moet durven denken. Goed denken betekent binnen de kritische grenzen van het redelijke blijft, waarbij kritisch betekent het scheiden van de zin en de onzin. Dit is het categorisch imperatief: van jezelf eisen dat al je handelingen steeds tot algemene wet kunnen worden verheven (wat niet wilt dat u geschiedt..). Het is niet zo dat d geest de dingen waaarheidgetrouw spiegelt: onze geest doet iets met die impressies: de verschillende impressies worden tot een coherente waarneming omgevormd. Dat gebeurt door het kenvermogen dat daarmee een specfiek stempel drukt op onze waarnemingen. Omdat tijd en ruimte in ons kenvermogen ingebakken zijn, kunnen we ons bijvoorbeeld geen voorstelling maken van dingen die zich buiten de tijd of buiten de ruimte zijn. Het kenvermogen structureert het het zintuigelijk materiaal met denkvormen zoals causaliteit: dat kunne we niet uit de natuur afleiden (Hume) maar zonder causaliteit kunnen we de natuur niet denken.
Allgemeine naturgeschichte und Theorie des Himmels (1755), Kritik der reinen Vernunft (1781), Kritik der praktischen Vernunft (1788), Kritik der urteilskraft (1790), Zum Ewigen Frieden (1795), Metaphysik der Sitten (1797).
Thomas Samuel Kuhn 1922-1996
Samen met Popper de grondlegger van de wetenschapsfilosofie. Popper beschrijft een evolutionair systeem waarin theorieen steeds door beter theorieen worden beconcurreerd en vervangen. Kuhn stelt dat wetenschap zich ontwikkelt met revoluties waarbij en radicaal nieuwe kijk op de werkelijkheid kan ontstaan: een verandering van paradigma (fundamentele kijk op de wereld op een bepaald moment). Deze tijdelijk overtuigeingen veranderen niet vaak en als dat wel gebeurt dan kan dat grote gevolgen hebben voor de wetenschappelijk kijk op de wereld. Oude en nieuwe paradigma’s zijn incommensurabel: ze kunnen niet in elkaar worden uitgelegd en bouwen dus ook niet op elkaar voort, een breuk met Popper.
Kuhn richt zijn kritiek in de eerste plaats op de door Popper veronderstelde gestage groei van wetenschappelijke kennis, door er twee soorten van wetenschappelijke bedrijvigheid tegenover te stellen: normale en revolutionaire wetenschap. Normale wetenschap gaat uit van een verzameling vooronderstellingen of paradigma’s die door een wetenschappelijke groep wordt gedeeld en binnen die groep niet (meer) ter discussie staat. Deze paradigma’s – wetten, modellen, methoden, schoolvoorbeelden – worden tijdens de opleiding aangeleerd en vormen het onproblematische kader waarbinnen wetenschappelijke vraagstukken snel kunnen worden opgelost, omdat tijdrovende discussies over de geldigheid van de paradigma’s achterwege kunnen blijven. Blijven er te veel vraagstukken onopgelost, dan raakt het paradigma in een crisis en komen er alternatieve paradigma’s boven tafel. Blijkt een alternatief paradigma succesvoller dan een bestaand, dan betekent dat het verval en de ondergang van een oude en de geboorte van een nieuwe wetenschappelijke school. Er vindt met andere woorden een wetenschappelijke revolutie plaats. De grote voorbeelden van zulke revoluties zijn de overgang van de aristotelische naar de newtoniaanse mechanica en van de newtoniaanse mechanica naar die van Einstein.
Er vinden dus steeds revolutionaire breuken plaats in de wetenschappelijke ontwikkeling. De schijn van continue groei wordt veroorzaakt doordat de hele geschiedenis van de wetenschap na elke revolutie in de leerboeken vanuit het nieuwe paradigma wordt herschreven.
Wat hier het meest van belang is, is de opvatting van Kuhn dat het ene compacte beeld van wetenschappelijk kennen zoals ons dat door Popper wordt voorgehouden, vervangen moet worden door een veel gefragmenteerder beeld van paradigmatisch verschillende soorten van wetenschap. Wordt de wetenschap in Poppers filosofie voorgesteld als een stevige, homogene appel, dan is Kuhns versie op te vatten als een sinaasappel, dat wil zeggen wat sappiger en opgebouwd uit verschillende, min of meer op zichzelf staande partjes.
Het model van Kuhn stelt dat:
1) een keuze tussen theorieën niet mogelijk is (zij nemen elkaars plaats in)
2) groei van kennis niet aangetoond is
3) regels niet noodzakelijk zijn voor groei van kennis (omdat niemand die regels uiteindelijk serieus neemt)
Dat is een flinke stap op weg van Poppers moderne naar Feyerabends postmoderne wetenschapsopvatting.
The copernican revolution, planetary astronomy in the development of the western thought (1957), the structure of scientific revolutions (1962), the essential tension: selected studies in scientific traditiona and change (1977), Black-body theory and the quantum discontinuity (1978).
Julien Offray de LaMetttrie 1709-1751
geen scheiding tussen lichaam en ziel want de ziel conform Descartes bestaat niet. Verklaarde menselijk gedrag in fysiologische mechanische termen. Materialist: er is geen ruimte voor vrije wil of morele verantwoordelijkheid. De ziel is een orgaan om indrukken mee te verwerken analoog aan andere organen. Als die niet goed werkt dan wordt een mens slecht. Slechtheid houdt geen verband met moraal maar met lichamelijk gesteldheid: dieven moeten niet worden gecastijd maar behandeld.
Histoire naturelle de l’ame (1745), l’homme machine (1747), l’homme plante (1748), systeme d’epicure (1750).
Gottfried Wilhelm Leibniz 1646-1716
Kernpunt van zijn metafysica is de monade: een eenheid die niet tot iets anders kan worden hereid en niet kan worden gedeeld. Een monade is een kracht die een ondeelbaar individu in beweging zet. Dit grijpt terug op aristoteliaanse ‘entelechie’, ingebouwde doelgerichtheid. Om de orde van de bewegingen van een monade te verklaren. De niveaus van een monade zijn: levenloos, bewust en zelfbewust. De mens als enige in staat om via de rede tot zelfkennis en kennis van god te komen. God is de hoogste monade heeft alle mogelijke werelden overzien en deze als beste geschapen, waarbij beste moet wordenn opgevat als grootst mogelijke vescheidenheid binnen de strengst mogelijke orde. Bij de schepping zijn alle monaden op elkaar afgestemd waardoor er harmonie bestaat. Drie soorten kwaad: metafysisch omdat alleen god pefect is, fysische tekostkomingen leiden tot verdriet en pijn en moreel kwaad: als vrije wezens kunnen we moedwillig kwaad handelen en daarmee zondigen. Dat is het echte kwaad.
Discours de metaphysique (1686), nouveaux essais sur l’entendement humain (1704), essais de theodicite sur la bonte de dieu, la liberte de l’homme etl’origine du mal (1710), La monadologie (1714).
John Locke 1632-1704
De eerste vertegenwoordiger van het Brits empirisme dat vaak tegenover het continentaal rationalisme wordt geplaatst. Belangriijk discussiepunt is de mogelijkheid van a priori kennis, dus kennis die voorafgaat aan ervaring. Volens Locke is het bewsutzijn een tabula rasa en niet zoals de rationalisten zeggen met aangeboren ideeen. Die zijn het gevolg van waarnemingen of van reflectie van de geest op innerlijke processen. Hoewel de geest geen aangeboren iddeeen heeft beschikt hij wel over het vermogen om te reflecteren. Ideeen kunnen dan enkelvoudig of samengesteld zijn. De waarneming van van de dingen in de buitenwereld betreft nooit de substantie maar haar eigenschappen. Als er eigenschappen zijn dan moet er iets zijn dat die eigenschappen draagt. Locke neemt praktisch de geestelijke substantie (ik) en God aan. Het ging hem om de toepassing van zijn leer; dogma of absolutisme dat een vrije en tolerante samenlveing in de weg staat hekelde hij. Scheiding van kerk en staat, afpalen rechten van de individu versus de staat: liberaal.
Epistola de tolerantia (1689), two treatises on government (1689), an essay concering human understanding (1690).
Jean-Francois Lyotard 1924-1998
Het moderne denken is gekenmerkt door dde grote verhalen: marxisme, vooruitgangsdenken, emancipatiedenken etc. Postmodernisme verlaat dit geloof: het einde van de grote verhalen. Een mens kan zijn leven niet langer in het licht stellen van een alomvattend einddoel. Dat leidt tot verwarring en versombering. Hij vond dat niet negatief omdat de grote verhalen onkritisch zijn, ze de kloof tussen realiteit en het idee miskennen. De ethiek moet juist de stelligheid afleggen, deze kloof erkennen en de complexiteit van de werkelijkheid omarmen. Om uitdrukking te kunnen geven aan die heterogene werkelijkheid en de grillige geschiedenis zoekt Lyotard aanwijzingen in de taal. In zinnen staan woorden achter elkaar in de tijd. De manier van reageren erop bepaalt welk ’taalspel’ je speelt, een zogenaamd ‘genre’. Er bestaan geen regels die die genres in elkaar vertalen.
La condition postmoderne. Rapport sur le savoir (1979), Le diffrend (1983), L’enthousiasme; la critique kantienne de l’histoire (1986).
Herbert Marcuse 1898-1979
Kritiek van de Frankfurters (met Horkheimer en Adorno) op het naoorlogse kapitalisme: de westerse liberale democratieen worden gestuurd door en zijn doordrongen van consumentisme. De valse behoefte die hierdoor wordt opgewekt neemt haar aandacht weg haar eigenlijke situatie. Wetenschap en techniek die aan het proletariaat van het kapitalisme van marx de mogelijkheid gaven zich te te organiseren, zijn beheersinginstrumenten in de handen van het kapitaal geworden. Marcuse hekelt de seksuele basis voor de sociale en politieke onderdrukking in Amerika. Industralisatie heeft ervoor gezorgd dat de welvaart is toegenomen en een toenemende deels onzichtbare onderdrukking. Het irrationale productieapparaat dient geen bewuste doeleinden meer en beheerst daarom de mens. Aan deze ’technologische rationaliteit’ wordt alles geslachtofferd. Verzet is kansloos omdat de massa zih daarvan afkeert en alleen de stem van technologische rationaliteit vind gehoor. Alles wordt 1 dimensionaal.
Eros and civilisation (1955), One-dimansional man (1964).
Thomas More 1478-1535
Marx avant la lettre.
Utopia (1516)
Arne Naess 1912-
Na 1970 actief in natuurbehoud en relatie tussen mens en natuur en ontwikkelt de filosofie van ‘deep ecology’. De natuur is niet iets dat onderworpen en getemd moett worde. Ze heeft een eigen waarde. Vanuit dit perspectief bepleit hij het behoud van ecologische en culturele diversiteitvan natuurlijke sysstemen.
Erkenntnis und wissenschaftliches Verhalten (1936), Scepticism (1968), The Shallow and the Deep, Long range ecology movement (1973).
Martha craven Nussbaum 1947-
Rationaliteit van emoties, waaronder angst en woede. Irrationaliteit van emoties zoals schaamte en gevoelens van wraak. Verzet tegen een ethiek die zuiver rationeel is.
The fragility of goodness (1986), Cultivating humanity (1997), Upheavals of thought (2001), Hiding from humanity (2004).
William van Ockham 1287-1347
Meende dat algemene begrippen zoals soorten (kat) en universalia (dier) alleen maar namen zijn en dus niet werkelijk bestaan. Realisten meenden dat het algemene het meest oorspronkelijk is en dat het bijzondere daar geheel in besloten ligt. In tegenstelling tot de realisten meenden de nominalisten waaronder Ockham dat alleen het concrete werkelijk is en dat het algemene daaruit is afgeleid. De regel van Ockham luidt dat nooit meer oorzaken voor iets moeten worden aangenmen dan dat strikt noodzakelijk is om de zaak te verklaren en dat we dus niets overbodigs in de theorie moeten opnemen (entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem).
Opera Philosophica et theologica (1317-47), opera politica (1332-47).
Charles Sander Peirce 1839-1914
Aan de basis van het pragmatisme. In plaats van het wezen van dingen te benoemen keek hij vooral naar het effect van veronderstellingen en begrippen. Als een stelling geen effect teweeg brengt dan is de stellingname overbodig. Met name de onderzoekers van a priori (eeuwige) waarheden waren zijn doelwit. Nieuwe waarheidsopvatting: ‘Waar is datgene wat nuttig en van belang is’.
The fixation of belief (1877), How to make our ideas clear (1878).
Karl Raimund Popper 1902-1994
Gekkant tegen het logisch positivisme: in de eerste plaats bestaan er volgens Popper geen harde zintuiglijke waarnemingsfeiten. Waarnemingen krijgen pas betekenis binnen de context van een voorafgaande theorie en kunnen dus nooit de onbetwijfelbare ervaringsbasis vormen waarop onze wetenschappelijke kennis kan worden gefundeerd. Wetenschappelijke kennis is, met andere woorden, niet objectief buiten de mens gegeven, maar is mensenwerk.
In de tweede plaats, zei Popper, is de positivistische bezigheid een beperkt aantal waarnemingen tot algemeen geldige wetten te verheffen, strikt logisch gesproken niet mogelijk. Wetenschappelijke uitspraken zullen het stadium van vermoedens of hypothesen nooit achter zich kunnen laten. Het aantal werkelijke waarnemingen is altijd zeer klein ten opzichte van het totaal aantal mogelijke waarnemingen en iedere volgende waarneming kan met de vorige in tegenspraak zijn. Op grond van deze kritiek op het op inductie gestoelde verifieerbaarheidsbeginsel van de Wiener Kreis ontwerpt Popper een ander criterium waarmee wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke kennis onderscheiden kan worden. Zijn falsifieerbaarheidscriterium (ontwikkeld in zijn boek Logik der Forschung uit 1934) stelt eerder eisen aan de vorm van wetenschappelijke theorieën dan dat ze de inhoud van hun relatie met de werkelijkheid definieert. Over de relatie van kennis en werkelijkheid, dus over de empirische basis van theorieën, valt volgens Popper weinig te zeggen.
Wetenschappelijke kennis is dus niet stevig verankerd in een empirisch fundament. Aan een wetenschappelijke theorie moet niet de eis worden gesteld dat ze bevestigd is, maar juist dat ze te weerleggen valt. Anders dan de leden van de Wiener Kreis gaat Popper er dus niet van uit dat de wetenschappelijkheid van een theorie groter wordt naarmate ze meer ‘waar’ is. Integendeel, over de waarheid van een theorie valt niets te zeggen. De onwaarheid van een theorie is daarentegen wel degelijk te bepalen. Voortdurende toetsing van theorieën en de onherroepelijke verwerping van theorieën die het laten afweten, waarborgt volgens Popper de groei van wetenschappelijke kennis, die weliswaar nooit ‘de werkelijkheid’ zal vatten, maar haar op deze wijze wel steeds dichter zal weten te benaderen. Popper is het dus wél met de logisch positivisten eens dat onze wetenschappelijke kennis in de loop van de tijd steeds verder aangroeit. Er bestaat wel degelijk een wetenschappelijke traditie, en hoe weinig we ook weten, we weten wel steeds meer.
Wat is waarheid en waar moeten de grenzen van de wetenschap worden getrokken? Uitspraken te toetsen op falsifieerbaarheid ofwel weerlegbaarheid om ze te kunnen beoordelen op hun waarheidsgehalte. De waarde van een wetenschappelijke bewering is afhankelijk van gevolgen bij gebleken waarheid of onwaarheid ervan. Een uitspraak bewijst zijn waarheid wanneer de hypothese, ondanks herhaaldelijke pogingen een tegenvoorbeeld te genereren, nog steeds niet is weerlegd. De objectiviteit van kennis bestaat volgens Popper uit deze toetsbaarheid.
Logik der forschung (1935), The open society and its enemies (1945), The poverty of historicism (1957), Objective Knowledge (1972).
Willard van Orman Quine 1908-2000
Epistemologisch Holisme: onze kennis is een netwerk waarin elkeuitspraak samenhangt met andere. Er is geen bootom-upkentheorie waarin een beperkt aantal axiomas al het andere onderstut. Ook centrale stellingen zijn beschikbaar voor kritiek. Het onderscheid tussen analytische uitspraken (altijd waar) en empriische uitspraken (niet noodzakelijk altijd waar). Maar wat is de waarde van de uitwisselbaarheid van zinnen die elkaars analytische equivalent zijn? Mensen achten ze inwisselbaar en dan is empirie in de synthese betrokken. Elke uitspraak commiteert zich ontologisch op wat er feitelijk bestaat: ’to be is to be a cvalue of a variable.’
From a logical poinnt of view (1953), Word and object (1960), Pursuit of truth (1990).
Richard McKay Rorty 1931-
Pragmatist: de filosofie is niet langer de koningin van de wetenschappen. Waarom zouden we alles goed moeten grondvesten? Theorieen moeten worden beoordeeld op hun gebruikswaarde: wat is hun gebruikswaarde.
He linguistic turn (1967), Philisophy and the mirror of nature (1980), Consequences of pragmatism (1982), Contingency, Irony, Solidarity (1989), Achieving our Country (1998).
Bertrand Arthur William Russell 1872-1970
Wiskundige logica: logicisme stelt dat wiskunde grotendeels is te reduceren tot logica. Analyische filosofie: logische analyse van filosofisch taalgebruik met het oog op het voorkomen van schijnproblemen ontstaan door onduidelijk taalgebruik.
The principles of mathematics (1903), Principia Mathematica (1910-13), Problems of philosophy (1912), Analysis of mind (1921), An enquiry into meaning and truth (1940), A history of western philosophy (1945), Russell-Einstein manifesto (1955)
Jean-Paul Sartre 1905-1980
In zijn bestaan definieert een persoon zichzelf door zijn acties en keuzes. Dat definieert hem omdat hem bij zijn geboorte geen essentie is geschonken: ‘existentie gaat vooraf aan essentie’. De mens is zomaar in een zinloze wereld geworpen en moet zichzelf gaan ontwerpen. Niet #kiezen is geen optie. Je bent vrij om dat naar eigen inzicht te doen en de keuze is bepalend voor je eigen toekomst en die van de rest van de wereld. Ik en alleen ik moet aan mijn leven inhoud geven en doe ik dat niet dan ben ik mijn lven te kwader trouw. Andere zijn je daarbij tot last omdat ze altijd een andere visie op je hebben dan je zelf hebt: je wordt een object. Maaropas als je jezelf kunt zien door de ogen van de ander ken je je eigen identiteit en kun je je identiteit veranderen.
L’etre et le neant (1943), les chemins de la liberte (1945), l’existentialisme est un humanisme (1946), huis clos (1946), critique de la raison dialectique 91960).
Ferdinand de Saussure 1857-1913
Ontwikkelde een radicaal nieuw concept van taal: de betekenaar (het gebruikte teken) en de betekenis. D erelatie ertussen is toevallig en berust op conventies. Taal is volgens de Saussure een systeem van arbitraire tekens waarin de betekenissen van onze woorden slechts historische constructen zijn.
Memoires sur le syteme primitif des voyelles dans les langues indo-europeenes (1878), Cours de lingustique generale (1916).
Arthur Schopenhauer 1788-1860
Het leven draait om wil en voorstellingen. Iedereen kent zijn wil op een directe manier. Onze overige kennis is afhankelijk van de voorstellingen die we hebben van objecten. De wil is een last: een redeloze, nietsontziende, lage, blinde drift. De kunst is om deze wil te ontkomen.
Die welt als wille und vorstellung (1819), Die beide grundprobleme der Ethik (1841), Parerga und paralimpomena (1851).
Adam Smitth 1723-1790
Invisible hand. Grondlegger van de politieke economie.
The theory of the moral snetiments (1759), An inquiry into the nature and causes of the welath of nations (1776).
Baruch de Spinoza 1632-1677
Totale vrijheid is alleen te bereiken door een radicaal gebruik van de rede. God en de natuur zijn hetzelfde: kennis van god en van de natuur vallen dus samen. God is oneindig en de enige bestaande substantie of ‘zelfstandigheid’ en alles speekt zich dus in god af. Ook de mens is onderdeel van de natuur en onderworpen aan de wetmatigheden van de natuur. Het menselijk denken is net zo aan oorzaak en gevolg onderworpen als het menselijk lichaam. De menselijke geest ontdekt patronen in zijn dagelijkse ervaring en ontleent algemene waarheden aan zijn toevallige rvaringen. Zo leert hij stukje bij beetje zijn ervaring te intrpreteren vanuit het mindr toevallige standpunt van het gehel namelijk dat van god en ziet hij dat de ervaringen noodzakelijk zijn. Spinoza’s ‘adequate’ vorm van kennis stuurt het handelen in de richting van het gemeeschappelijk belang.
Renati Des Cartes principiae philosophiae (1663), Tractatus theologico politicus (1670), Ethica orde geometrico demonstrata (1677).
Charles Taylor 1931-
De sociale wetenschappen houden zich bezig met interpretatie en de fysica met wetmatigheden. Fysische methoden kunnen niet worden gebruikt voor de sociale wetenschappen omdat dat leidt to een beeld vaneen ongebonden en niet-gesitueerde mens.Kenmerkend voor de mens is dat hij zijn identiteit realiseert en ontwikkelt door een door een voortdurende herevaluatie vann wat ‘het goede’ is. Dit proces is vebonden met wat Taylor de ‘moral space’ noemt, namelijk de sociaal historische context waarbinnen het menselijk handelen zijn betekenis krijgt.Liberalisten stellen dat het individu vanuit zijn eigen opvattingen over het goede leven zijn identieit kan bepalen. Volgens Taylor zijn die opvattingen gefundeerd in gemeenschappelijke tradities en daar noodzakelijk mee verbonden. De identiteit van een individu wordt gerealiseerd en ontwikkeld I een gemeenschap in een sociale context. Dit is communitarisme. Taylor stelt wel (in tegenstalling tot andere comunitaristen) dat iedereen kritisch moet blijven over gemeenschappelijke opvattingen over het goede leven.
The explanation of behaviour (1967), Hegel (1975), Hegel and modern society (1977), Philosophical papers vol 1: human agency and language (1985), Phil Papers vol 2: Philosophy and he human sciences (1985) Sources of he Self (1989), The malaise of modernity (1991), multiculturalism and the politics of recognition (1992), Philiosophical Arguments (1995).
Alexis de Tocqueville 1805-1859
De geschiedenis beweegt zich naar meer vrijheid en gelijkheid voor allen. Democratie neemt toe: in Europa maakt de aristocratie plaats voor de burgerij. De schaduwzijde van de democratie is dat vrijheid kan leiden to individualisering en desinteresse. Hierdoor zou de burgrij zich passief gaan opstellen tegenover de politiek en zich stilzwijgend laten opnemen in een bureaucratische samenleving waarin alles voor hem geregeld wordt. Door inertie van de burger zou de regering wiorden gedwongen om over alles en iedereen te beslissen (soft despotism of tirannie van de meerderheid) en dit is dan de minst slechte van alle kwaden.
De la democratie en Amerique (1835), De la democratie en Amerique (18440), l’ancien regime et la revolution (1856).