OUDEMANS PLANTAARDIG
[Th. C. W. Oudemans and N. G. J. Peeters, Plantaardig – Vegetatieve Filosofie, KNNV Uitgeverij, 2014]
Find below some original clippings from the above book on the philosophy of Darwinism in general and the perception of plants in ecosystems. Some of them were used in my English book on the concept of the firm.
‘Dat mensen de natuur beschouwen als beheersings- en als beheersgebied – is dat vreemd of zelfs maar vermijdbaar? Helemaal niet, want mensen zijn levende wezens, en er zijn geen levende wezens die zich niet vermenigvuldigen. Wat zich vermenigvuldigt zal moeten proberen zijn omgeving naar zijn hand te zetten, op gevaar van uitsterven af. Mensen wijken ook in dit opzicht niet af van andere levensvormen. Ieder levend wezen beschouwt zichzelf als subject in zijn eigen wereld.‘ [Oudemans e.a. 2014, p 15].
‘..de metafysiche indeling van de natuur: je hebt planten die groeien en verwelken, maar niet voelen of streven, je hebt dieren die wel voelen of streven, maar niet nadenken, en je hebt mensen die niet alleen groeien, voelen en streven, maar ook nog eens nadenken. Omdat planten zo laag op de semantische ladder staan zijn ze zielloos, en daarmee nauwelijks medeschepselen van mensen. .. Planten bewegen maar zelden, en als zij dat doen dan meestal onzichtbaar voor het oog. Dat neemt niet weg dat zij een even actieve als intelligente verhouding met hun omgeving hebben – een verhouding waarop vervolgens alle dieren en alle mensen parasiteren’ [Oudemans e.a. 2014 p 16]
‘Ieder dier, dus ook iedere mens parasiteert direct of indirect op planten. Ook dieren en mensen leven van opgeslagen zonlicht, maar dat kunnen zij alleen door op planten te teren, al is het indirect, door elkaar te consumeren. .. Ook zijn ‘zelfstandig’ denken parasiteert op het plantaardige. Dit omgeeft alles wat ik erover te zeggen denk te kunnen hebben. De semantiek waarbinnen ik mijzelf in mijn verhouding tot de levende natuur zie is zelf weer van natuurlijke oorsprong – al kan ik die natuur niet maar zo tegenover mij plaatsen en bespreken‘ [ Oudemans e.a. p 21].
‘Darwin ziet het leven als een oever waarop alles wat leeft met elkaar verstrengeld en in elkaar verstrikt is. Dit betekent – een conclusie die Darwin niet trekt – dat ook het menselijk leven en daarmee het menselijke denken op hun eigen manier verstrikt zijn in en verweven met dezelfde oever. De oever is niet te overzien. Als filosoof denk ik hierbij na, terwijl ik er toch binnenin blijf.‘ [Oudeman e.a. 2014 p 23].
‘Een plant is geen plant wanneer hij zich niet vemenigvuldigt. Wat zich vermenigvuldigt, dat bestaat als reeks. Een reeks bestaat als zich voortzettende opeenvolging van kopiëen en is dus nooit definitief af- of aanwezig. Stopt de voortzetting, dan is het organisme dood. Stopt de voortzetting van een soort dan is die uitgestorven. Waar iets bestaat als zich voortzettende reeks kopiëen, daar zullen uiteenlopende varianten ontstaan, en wel zo dat aard en omvang van de variatie zelf niet te voorspellen valt‘ [Oudemans e.a. 2014 p 30].
‘Leibnitz spreekt van de opeenvolging der dingen die verspreid zijn over het universum van de levende wezens. Ieder levend wezen maakt deel uit van een serie die niet beëindigd is, zowel in de richting van het verleden als in de richting van de toekomst, ‘series interminata‘. Leibnitz onderkent dat reeksen niet immuun zijn voor variatie. Wat leeft, dat plant zich voort, maar wat zich voortplant heeft de tendens om mutaties te genereren. Hij spreekt van een ‘tendentia interna ad mutationem‘. In het wereldbeeld van Newton en Descartes is er uiteindelijk één mogelijkheid, en die wordt al dan niet gerealiseerd, en dat is de mogelijkheid van het universum zoals dat er nu uitziet. Dat dit universum zo is ontstaan en niet anders, is causaal bepaald – het had niet anders af kunnen lopen. Bij Leibnitz komt een heel ander universum naar voren, namelijk een wereld waarin telkens uiteenlopende mogelijkheden tegelijkertijd gerealiseerd worden. Maar dat kan zo niet blijven: er zijn teveel mogelijkhjeden die op hetzelfde moement vragen om een realisatie. En omdat deze mogelijkheden zich allemaal vermenigvuldigen zullen er varianten moeten afvallen. Er ontstaat steeds weer strijd (conflictus) .. Je kunt nooit zeggen da de beste variant gewonnen heeft. Het is onmogelijk om in de wereld van levende kopieën te maken te krijgen met een echt toereikende grond. De toereikende grond zou zich moeten bevinden buiten de opeenvolging van kopieën. .. Wie deze God niet aanneemt, die zal moeten aanvaarden dat er in deze wereld uitsluitend en alleen sprake is van ontoereikende gronden. Wat er is had anders kunnen zijn. Of het had er niet kunnen zijn. Of de omstandigheden veranderen, waardoor datgene wat vroeger verloor het misschien nu opperbest had gedaan.‘ [Oudemans 2014 pp. 31-2].
‘De vraag naar de species of identiteit is de vraag naar het wezen van iets, maar tegelijkertijd ook de vraag naar de benaming daarvan. Kan ik in mijn benaming de echte aard van het ding zelf raken of niet?‘ [Oudemans 2014 pp. 31-2]. Het zoeken naar en het benoemen van Aristoteliaanse essentie van dingen. Linneaus nam ook het bestaan van essentiële soorten aan. Afwijkingen in voorkomen waren alleen het gevolg van bijzondere natuurlijke omstandigheden.
‘Hobbes valt met de deur in huis: dat namen arbitrair zijn – dat kan zonder verdere vragen worden verondersteld. Namen hebben wel de pretentie universeeel te zijn, maar uiteindelijk is die universaliteit niets anders dan het samenbrengen van allerlei concrete op elkaar lijkende gevallen (bijvoorbeeld van een madeliefje) onder een verzonnen noemer. .. Locke beseft: de levende natuur is niet zomaar in vaste species in te delen, zij is eindeloos transformeerbaar. Mensen classificeren twee paarden als behorend tot dezelfde soort, en een paard en een zebra niet. Maar dat is niet meer dan een pragmatische beslissing die niet gedicteerd wordt door welke werkelijkheid dan ook‘ [Oudemans 2014 p. 37]. Die benadering wordt conventionalisme of nominalisme genoemd: essentialisme is niet van toepassing op de natuur. Niet de genus bepaalt de aard van de plant maar andersom.
‘Met Darwin is een nieuwe mogelijkheid binnengetreden in de betekeniswereld die mens en natuur verbindt, namelijk dat noch de natuurlijke soorten noch de benamingen ervoor scherp van elkaar te scheiden zijn, en dat ze toch qua indeling niet willekeurig zijn, omdat er sprake is van verwantschapsrelaties die succes laten zien in de strijd om het bestaan. De scheidingen tussen de soorten zijn er wel, maar ze zijn vaag en poreus, en ze liggen, dankzij de variabiliteit van het levende en de onvoorspelbare wijzigingen in de omgeving, niet vooor eeuwig vast. Beide bestaan als variatie en daaropvolgende selectie van de overlevers, zonder dat de selectie ooit leidt tot een definitief resultaat, want de vermenigvuldiging en dus de variatie gaan door zonder einde‘ [Oudemans 2014 p. 41]
Co-evolutie van bloeiende planten en insecten (Darwin en de Saporta).
‘Wat leeft, dat vermenigvuldigt zich. En het varieert. Maar al die varianten kunnen op de eindig bewoonbare aarde niet tegelijkertijd blijven bestaan. Sommige varianten oveerleven, andere sterven uit. Dat gaat niet zomaar: daar is sprake van een confrontatie met de omgeving, waardoor de ene variant geschikter blijkt dan de andere. Dat heeft betekenis voor de manier waarop dieren en planten begrepen moeten worden. Zij zijn niet, zoals in de ‘mathesis universalis‘ verondersteld wordt, substanties of krachten, die zich vervolgens in een bepaalde entourage bevinden, maar zij bestaan als verhouding tot hun omgeving. Er is niet een levend wezen dat vervolgens een betekenisvolle relatie aangaat met andere levende wezens en de rest van de natuur, maar die relaties zijn bepalend voor de aard ervan. Dat wordt in dit boek het monadische ervan genoemd: monaden bestaan als spiegel van hun omgeving. .. Om te beginnen vormt ieder levend wezen een eigen perspectief op de wereld. Maar dan kan het niet langer restloos opgenomen worden in de menselijke kennis en beheersing van de natuur. Het zal blijken dat het nog vreemder is: mensen denken planten te manipuleren, maar het omgekeerde gebeurt even goed. .. Wanneer planten en bomen bestaan als hun verhoudingen tot hun omgeving, dan hebben zij een heel eigen begrenzing: zij kunnen de buitenwereld deels toelaten en de deels buitensluiten. Zij worden getekend doordat zij zijn omgeven door membranen. .. Niet ik hecht deze betekenis aan deze boom, dat doet hij zelf in samenspraak met zijn omgeving‘ [Oudemans 2014 pp. 54-5].
‘..levende wezens niet begrepen kunnen worden in de semantiek van de zelfstandige substanties en de zelfstandige subjecten. Levende wezens vormen namelijk zelf perspectieven op de wereld die ze omringt. Een substantie is geen zelfstandig zijnde, maar een eigen perspectief op de wereld, dat tegelijkertijd een spiegel is van diezelfde wereld. Dat noemt Leibnitz een monade. Spiegeling hoeft daarbij geen afbeelding te zijn – het kan gaan om afgestemd zijn van het een op het ander, zoals het oor aan een kopje is afgestemd op de hand van de theedrinker en een boomblad is afgestemd op het zonlicht.’[Oudemans 2014 p. 57]
‘Levende wezens vormen reeksen die zich vermenigvuldigen en muteren. Maar in een eindig bewoonbare wereld kunnen zij niet allemaal tegelijk blijven bestaan. Omdat er sprake is van meerdere gevarieerde reeksen wordt er differentieel overleefd, afhankelijk van de omgeving. De ene reeks verminigvuldigt zich meer dan de andere. Dat is de zin van het monadische van de levende natuur. De omgeving heeft betekenis voor het overleven van de reeks. De ene reeks is ‘rationeler’ dan de andere, want beter aangepast aan een bepaalde omgeving. De eigenschappen van de omgeving waarop organismen zijn afgestemd raken in de loop van de tijd in deze organismen geïnternaliseerd. Dat gebeurt keer op keer in de onafzienbare rij organismen die elkaars nakomelingen zijn. Dat houdt in dat je een levend wezen nooit los kunt zien van zijn omgeving en evenmin van zijn voorouders in hun omgeving’ [Oudemans 2014 p. 57-8].
‘De monadische aard van gewassen blijkt uit de verhouding tussen bomen, grassen en mensen. Ieder gewas wordt geconfronteerd met het vraagstuk: hoe voorkom ik dat ik word opgegeten en dat ik overschaduwd raak door mijn concurrenten. .. Gras verspreidt zich bijzonder snel. Het zet in op groei en verspreiding, niet op permanentie, zoals bomen. Gras groeit telkens aan, uit een goed verborgen knoop (vlak boven deze knoop bevindt zich een deelvaardig weefsel – intercalair meristeem – van waaruit nieuwe stengelleden groeien) die niet gemakkelijk op te eten is. Het kan zich niet vermenigvuldigen zonder de grote hoefdieren die het opeten en verspreiden. De hoefdieren zijn op hun beurt zijn aangepast geraakt aan gras: van hun maag tot aan hun gebit zijn zij erdoor getekend. Gras en het merendeel van de hoefdieren zijn met elkaar verweven – niet los van elkaar te denken. Mensen behoren tot deze vergraste soorten (aangezien ze door mensen worden gebruikt en geconsumeerd DPB). [Oudemans 2014 p. 60]
‘De voorheen vaste identiteiten van levende wezens blijken poreus, veranderlijk en onoverzichtelijk te zijn. Bij planten is dit nog extremer dan bij dieren: de individualiteit daarvan is onzeker en volatiel‘ [Oudemans 2014 p. 62]
‘De dominante soorten raken geadapteerd aan uiteenlopende plaatsen in de economie van de natuur (note 235). Darwin’s inzicht is te danken aan de semantiek van de monade. Een levend wezen is alleen een levend wezen wanneer het zich in een omgeving bevindt, in een over en weer ermee. Varianten van planten overleven wanneer zij nieuwe omgevingen vinden, niches, die voor deze bewoonbaar zijn en voor de andere variant niet. Anders geformuleerd: de strijd om het bestaan vergt een strijdperk. Wanneer het strijdperk waarbinnen gestreden wordt muteert, muteert ook de strijd. Wie geschikt is vooor het ene strijdperk kan verliezen in het andere’ [Oudemans 2014 p. 68].
‘Overal waar leven is, daar bestaan half doorlatende grenzen, membranen, op alle niveaus. Van onderdelen van cellen via cellen als geheel, via onderdelen van organismen zoals bladeren naar organismen als geheel, van regenwouden naar de aarde als geheel, overal houden membranen het onderscheid in stand tussen de binnenzijde en de buitenkant, veelal van energetische aard… In Leibnitz’ wereld van varianten en toeval bleek later entropie een hoofdrol te spelen. Die houdt in: laat een gesloten systeem zijn gang gaan en de daarin bestaande verschillen in energie zullen worden opgeheven. De ordening van het systeem tendeert naar wanorde. Waarom? Omdat er veel meer wanordelijke dan ordelijke mogelijkheden voor het systeem bestaan. De statistische mogelijkheid dat een systeem wanordelijk wordt is enorm groot‘ [Oudemans 2014 p. 73]
‘Wanneer een blad helemaal open zou staan naar de buitenwereld, dan zou het vervloeien en opgaan in zijn omgeving. Wanneer een blad helemaal gesloten zou zijn, dan zou het direct het lot ondergaan, dat het nu enige tijd uit weet te stellen, namelijk dood zijn, overeenkomstig het beginsel van de entropie‘ [Oudemans 2014 p. 73].
‘De natuur is een strijd van mogelijkheden, die nu eenmaal niet allemaal verwerkelijkt kunnen worden. Dat houdt in dat de grond waarom iets er is en iets anders niet, niet beperkt kan worden tot werkoorzaken – de (dat DPB) dingen een verandering in beweging bewerkstelligen door tegen andere aan te stoten. Er is sprake van restricties die ervoor zorgen dat de ene mogelijkheid verwerkelijkt wordt en de andere niet. .. dat restricties niet alleen begrepen kunnen worden als beperkingen die mogelijkheden afknijpen. Zij sluiten mogelijkheden uit en juist daardoor worden nieuwe mogelijkheden vewezenlijkt. Iedere zet (op een schaakbord) begrenst het aantal mogelijke tegenzetten, en juist daardoor kunnen er prachtige en ongekende patronen op het schaakbord ontstaan.’ [Oudemans 2014 p. 77].
‘Het leven op aarde is niet in evenwicht. Voortdurend moet energie worden opgenomen uit de omgeving en weer worden afgestoten. Er moet een energetisch verschil gehandhaafd blijven tussen een levend wezen en zijn omgeving. En toch: levende wezens die naar hun aard ‘far-from-equilibrium’ zijn, zijn niettemin uiterst stabiel. Veel plantaardige en menselijke genen zijn letterlijk miljarden jaren oud. Terwijl de wind en de golven van entropie alles op aarde eroderen behoudt het leven zijn onevenwichtige stabiliteit over kosmische tijdsspannen.‘ [Oudemans 2014 p. 79].
‘De mechanische reductie lijkt in eerste instantie aan levende wezens nu juist hun leven te ontnemen. Een plant wordt tot machine gereduceerd en dat is een plant niet. .. Maar uiteindelijk is niet de objectieve werkelijkheid primair, maar. Zoals Leibnitz heeft laten zien, het over en weer tussen mij en de plant. .. Dat is het punt dat Heidegger naar voren heeft gebracht. Je kunt een boom wel begrijpen als machine, maarmee heb je nog geen zicht op de verhouding tussen het plantaardige en het menselijke. Wat een boom is en wat ik zelf ben, hoe het plantaardige mede bepalend is voor mijn eigen identiteit – dat alles betreft de manier waarop de een de ander tegemoet treedt. De aard van dit tegemoet treden is semantisch, ligt niet in de feiten en de wetmatigheden aan de objectzijde, maar in het over en weer, waarbinnen de feiten en wetmatigheden zich afspelen.‘ [Oudemans 2014 p. 87].
‘Kenmerkend voor de overgeleverde semantiek is dat levende wezens op de een of andere manier zelf handelen. Zij hebben het begin van hun beweging in zichzelf, zoals Aristoteles het uitdrukt. Maar dat is bij planten maar in beperkte mate het geval. Zij kunnen niet denken, zij kunnen niet waarnemenen dus nergens naar streven en zij kunnen niet van hun plaats komen, zegt Aristoteles. Het enige wat een plant kenmerkt is het soort beweging dat samenhangt met voeding, groei en ontbinding. .. Planten staan op een lage tree van ontwikkeling, die loopt van planten via strevende en voelende dieren tot aan de denkende mens. Deze semantiek beheerst het moderne Europese denken tot in de huidige tijd. .. Dankzij het Darwinisme is het aristotelisme zo vanzelfsprekend niet meer. Planten verkeren allerminst in de comateuze toestand die ze wordt toegedicht. De bewegingen van planten zijn dikwijls zo traag dat zij verborgen blijven voor de menselijke blik. Zij leven in een andere tijdsschaal.‘ [Oudemans 2014 pp. 88-9]. Er zijn legio voorbeelden bekend van de activiteiten van planten die erop zijn gericht invloed uit te oefenen op hun plantwardige of dierlijke omgeving [Oudemans 2014 pp. 89-100].
‘Een automaat is een machine die zichzelf in stand houdt en zichzelf vermenigvuldigt. Dat kunnen chemische machines, maar mechanische niet. Zo bezien hebben mensen nog nooit een automaat vervaardigd, terwijl alle levende wezens in deze zin automaten zijn. .. Mensenmachines hebben altijd mensen nodig om in stand te blijven en zich te vermenigvuldigen. Zij zijn niet echt autark, geen echte automaten, zoals Leibnitz verduidelijkt heeft.‘ [Oudemans 2014 p. 105].
‘Nature abhors self-fertilisation, nature abhors self-pollination’ [Wallace, Darwin in Oudemans 2014 p. 108]
‘..de wereld is niet causaal bepaald, maar is een strijd tussen zich vermenigvuldigende reeksen mutanten, waarbij telkens selectie plaatsvindt. Daar komt geen doel aan te pas, terwijl in de strijd om de vermenigvuldiging toch telkens datgene komt bovendrijven wat op dat moment functioneel is. Functioneel wil niets anders zeggen dan: onder bepaalde omstandigheden overleeft de ene variant talrijker dan de andere‘ [Oudemans 2014 pp. 109-10]
‘Dawkins heeft het duidelijk gemaakt. Genen manipuleren de wereld. Het is alsof zij een doel hebben, namelijk hun overleving te maximaliseren. Maar dat doen zij niet. Het is eenvoudig zo dat de varianten met de meeste overlevers overleven. Doelen en strevingen komen er niet aan te pas. Maar dat is voor mij als individu, als werktuig van het genoom, niet anders: individuen streven er niet bewust naar om wat dan ook te maximaliseren; zij gedragen zich alsof zij iets maximaliseren. ..
Mensen zien zich graag als wezens die doelbewust, doelgericht of doelmatig zijn. Dat is een uitvloeisel van de subject-objectgedachte. Als blijkt dat de wereld monadisch is, een over en weer van perspectieven en communicatie, dan is het beter om te spreken van aantrekkingskracht. Dat zegt iets over de verhouding tussen het ene wezen en het andere. Aantrekkingskracht heeft al gauw betekenis voor beide perspectieven: x oefent aantrekkingskracht uit op y (waarbij het er niet zoveel toe doet of x daar zelf ook weet van heeft). Dat kan in het voordeel van y zijn, maar ook van x. Wat mij een eigen doel toeschijnt, dat is de aantrekkingskracht van een aantrekkelijk wezen‘ [Oudemans 2014 p. 110].
‘De menselijke cultivering is naar haar aard erop gericht alles wat onzuiver is uit te bannen, teneinde zich te verzekeren van maximale beheersing tegen alle verwilderende invloeden. Mensen hebben harde, ondoordringbare scheidingen nodig, geen half doorlatende membranen. Dat blijkt op allerlei manieren, om te beginnen bij de taal die mensen bezigen: in het voorgaande werd duidelijk hoezeer Linnaeus gedreven werd door het verlangen naar zuivere en ondoordringbare categoriseringen.‘ [Oudemans 2014 p. 124].
‘Iedere keer dat een oude appelvariëteit wegvalt uit de cultivering is een pakket van genen – dat wil zeggen een pakket kwaliteiten van smaak, kleur en textuur, en van bestendigheid tegen parasieten – van de aarbodem verdwenen‘ [M. Pollan, The Botany of Desire: A Plant’s Eye View of the World, 2001 p. 57 in Oudemans 2014 p. 130]
‘Wij speelden van onze kant onze rol. Wij vermenigvuldigden de bloemen buiten alle proportie. Wij verplaatsten hun zaden de planeet rond, wij schreven bnoeken om hun roem te verspreiden en hun geluk zeker te stellen. Voor de bloem was het hetzelfde oude liedje. Weer een grote evolutionairre deal met een willig, lichtgelovig dier‘ [M. Pollan, The Botany of Desire: A Plant’s Eye View of the World, 2001 p. 119 in Oudemans 2014 p. 137]
Scrabbelen met alleen Q-s en X-en.
‘‘Geen herder en één kudde. Ieder wil hetzelfde, ieder is gelijk: wie anders voelt gaat vrijwillig het gekkenhuis in’. .. Geen mens die zich druk maakt over bureaucratisering, onderlinge afhankelijkheid, vernietiging van ‘privacy’, overlevering aan sociale media en vooral: overgeleverd zijn aan een almachtige, overal doordringende, alwetende staat, die vrijwel alles heeft opgeslokt wat voorheen als een menselijk bestaan heeft gegolden, zonder dat dit doordringt tot zijn burgers.‘ [‘Also Sprach Zarathustra, p. 20 in Oudemans 2014 p. 142′, Oudemans 2014 p. 142]