The Meme Machine

The Meme Machine – Susan Blackmore

 

My introduction

To cut a long story short – don’t worry I will summarize in some detail the train of thought hereafter anyway, because I am not going to get away with it just like that and you will miss nothing – Blackmore suggests to annihilate Dawkins’ hope for the human condition and Dennetts expectations (however small) about it: we cannot rebel against the tyranny of the selfish replicators (the gene), because there is no one to rebel. And it is exactly this realisation, according to Blackmore, that allows us to live a truly free life. Wow.

We humans in her view are susceptible to the thought that we are capable of thinking, hoping and expecting, but in fact she suggests we are ‘meme machines’. These thoughts above are memes themselves. Humans are biological computing machines, fit to run any utterable program. The programs fight or negotiate between themselves, in our heads, for attention. They may or may not be favourable to us humans, their hosts, where they live.

It is them, the memes, that live in our minds. And it is them that make us think we think, memorize, expect, and hope. We believe we do these things. But we don’t, not really. In other words: humans are susceptible to invasions of ideas and concepts that shape their thought and, henceforth, their actions. These memes have their own intention to survive. Like all natural processes they are ‘stupid’ processes, they don’t have a ‘will’, they just survive.

Let’s call large complexes of integrated and complex sets of memes, their subsets and their interrelations memeplexes. Then culture is an ‘ensemble’ of memeplexes, say related to work ethics, cooking habits, dinner etiquette, religions and their interrelations, economic behaviour, traffic regulations and customs and so on and so forth. In this world, humans are the computing machine that culture runs on. Cultural elements called memes are struggling to survive on a human substrate.

And conversely: if a human being actively enters any such cultural environment, by upbringing, by local or social circumstances, or for personal reasons or a profession, the memes in vigor in that environment at that time will have an influence on the thoughts of that individual. And consequently on his or her actions and behaviour, and lastly, on her or his own utterances, thus propagating the culture in his environment.

The linking pin between this train of thought and my research subject is that people, when dealing with a company or in fact any organisation, willingly give up some of their autonomy to have their behaviour increasingly steered by the culture in vigor in this (new) environment: by the ruling memes. In many cases company culture shows some traits resembling religious belief and in some cases to work at a company requires a faith bordering the religious. When defining company behaviour, I suggest that the leading principle be therefore not defined by the specific details of the people and processes it encompasses, but by the ‘ensemble’ of cultural elements that shapes it and defines its corporal behaviour. That is: behaviour that is autonomous and in a sense independent of the behaviour of the constituent human beings that are merely the computer that the company runs on.

The central thesis of my research project is this: companies are behavioural patterns in space and time steered by memes, through which material, people and information flow. Verder lezen The Meme Machine

Heat and Information

David Wolpert of SFI presents a logical model of the relation between heat and information. Many things fall out of this, and satisfying, for me at least, is that complex adaptive systems are large and by considered to be engineered systems: computers in other words. Ground breaking stuff that I want to learn much more about.

Kapitalisme en Vooruitgang

goudzwaardDeze post is gebaseerd op het boek Kapitalisme en Vooruitgang van Bob Goudzwaard, professor filosofie aan de VU Amsterdam en mede-oprichter van het CDA van het gereformeerde contingent. Ik was benieuwd of economische groei een ‘natuurwet’ is of dat dat iets is dat wij onszelf opleggen. Die vraag is deels beantwoord, namelijk het laatste. Wat er ‘gratis’ bij kwam is een beschrijving van de samenleving die de westerse mens heeft onwikkeld in zijn streven naar vrijheid en beheersing, om zich vervolgens afhankelijk te maken van die maatschappelijke inrichting.

De eerste zin van het boek is: ‘Zoals in de evangeliën wordt vermeld draagt elk geloof, hoe klein het ook is, het vemogen in zich tot het verplaatsen van bergen’. Zonder commentaar parkeer ik hier die zin voor later gebruik.

De Renaissance heeft de betekenis van de kerk voor het dagelijks, inclusief economisch, leven losgemaakt van God. In de plaats van de verticale structuur zoals de gildes van de middeleeuwen ontstond de mogelijkheid van horizontale ontwikkeling, de onderneming wordt zelfstandig. Arbeid, grond en kapitaal worden losgemaakt van de bestaande structuren en dienen rationeel te worden ingezet. Het handelen wordt bepaald door: ‘no moral rule above the letter of law’ (Hobbes).

Niet langer was de voorzienigheid van de middeleeuwen relevant, die het dagelijks leven voorzag in de besturing door God en bovendien het bouwen van de mens op eigen mogelijkheden veroordeelde. Het einde van de Goddelijke lotsbepaling werd tot stand gebracht door deïsme: zelf-vrijspraak en zelf-openbaring. God schept de wereld en alles erop en daarna is zijn rol uitgespeeld. Bovendien levert hetgene dat overblijft van de voorzienigheid alleen maar ‘goede uitkomsten’ op voor degenen die met de voorgeschreven orde willen leven. Naast christendom kwam het humanisme op als levensovertuiging met idealen van het streven naar vrijheid en beheersing.

De mechanistische ‘invisible hand’ van Adam Smith was een deïstische uitdrukking van de voorzienigheid. De ‘invisible hand’ brengt mensen ertoe het algemeen welzijn te dienen, zelfs al denken zij dat ze hun eigen belangen nastreven. Zo draagt een ieder die meedoet bij aan: ’that great purpose of human life which we call bettering our condition’. Door een verregaande arbeidsdeling wordt productie efficiënter ingezet wat een grotere welvaart inclusief ‘wealth of nations’ oplevert.

Het klassieke economische wereldbeeld

1) Mens versus natuur: het economisch leven wordt getypeerd door een individu door zijn eigen menselijke arbeid in een gegeven natuur tot een zo groot mogelijke welvaart probeert te komen. Daarbij is het voornaamste instrument zijn eigen rationeel inzicht. De betekenis van het leven ligt in de omgang met de dingen van deze wereld, de natuur. De individu maakt zich waar door de dingen die hij zelf denkend en scheppend vormgeeft. De markt is niet een ontmoeting van mensen maar een ontmoeting van ieder individu afzonderlijk met een voor hem gegeven prijs. De markt is een belangeloos mechanisme

2) Dienend natuurrecht: Smith stelt voor opbloei van de welvaart de voorwaarde het respecteren van de natuurlijke orde, namelijk wat het natuurrecht vergt. De prijs die een individu ontvangt voor zijn inzet is een prijs die tot stand komt onder vrije mededinging op de markt en het natuurrecht is het recht op vrije mededinging. Het is aan de onverheid om die rechten te beschermen, zoals eigendom, contractsluiting en vrije vestiging. Het recht is dienend geworden aan de economie

3) Evenwicht als harmonie: het nieuwe voorkomen van de voorzienigheid is een evenwicht op de markt als gevolg van de werking van de ‘invisible hand’. Harmonie ontstaat als er evenwicht op de markten is: daar worden menselijke belangen gewogen. Die harmonie wordt bereikt, ook als een ieder zijn eigenbelang maximaal nastreeft. Dat laatste is dus niet een adagium, maar het draagt ook bij aan de harmonie. Hier is een paradox (Mandeville), namelijk: het gaat niet aan om tegelijkertijd maximalisatie van materiële zaken na te streven en vol te houden dat men de menselijke moraal voor ogen heeft. Uiteindelijk moet er gekozen worden

4) Verband tussen materiële welvaart en moraal: dat is utilitarisme (nuttigheid, Bentham): de mens beslist door een afweging van nut, namelijk consumptiegoederen, en noodzaak, namelijk te verrichten arbeid (samen ‘utilities and disutilities’), om te komen tot een maximalisatie van nut. Bentham stelt dat dat is wat individuen en instituties behoren te doen. Het is de moraal van ’the greatest happiness for the greatest number’. De moraal is aangepast aan de economie

Vooruitgangsgeloof

Tijdens de verlichting kwam het inzicht dat men vooruitgaat door doelbewust te handelen en geleid door verstandelijke overwegingen om zich te bevrijden. Het vooruitgangsgeloof hechtte zich in de westerse cultuur. Dat kan, net als voorzienigheid en humaniteit, niet worden bewezen, het is een geloof. Geloof in vooruitgang houdt in het geloof dat de situatie in alle aspecten beter is op een later tijdstip dan op een eerder. Alleen door zich te verbeteren in alle aspecten van de wetenschap kan in dit geloof vooruitgang worden geboekt.

Alleen als de mens zich laat leiden door dit geloof is er zekerheid dat vooruitgang zal worden geboekt. Daarvoor is vervolmaking van de mens zelf nodig. Het proces van vooruitgang gaat niet buiten de individu om, maar speelt zich in de individu a die zelf groeit in zijn strijd met de natuur. Met dat sluitstuk kan het verloren paradijs alsnog bereikt worden en is deze ideologie praktisch geworden: het verbeteren van zichzelf is het programma dat leidt tot vooruitgang.

De verlichting heeft de basis gevormd voor de grote revoluties in Europa. De logica is als volgt: de mens is in principe goed. Het kwaad op deze wereld komt dus niet van binnen maar van die maatschappelijk structuren die de mens dwingen tot onrecht. De conclusie is dat de vijand van de veranderingsgezinde individu degenen zijn die zich met de gevestigde maatschappelijke orde hebben vereenzelvigd. Want daardoor staan zij de benodigde aanpassingen in de weg. En het logische sluitstuk is dan dat hun eliminatie de weg is om het maatschappelijk heil weer beschikbaar te krijgen.

De levensvisie tijdens de industriële revolutie (in Engeland) was een synthese van: individualistisch-puriteinse beroepsethiek, deïstisch-utilitaire maatschappijbeschouwing en een ongecompliceerd vooruitgangsgeloof. In Frankrijk was het eerder een verzet tegen bestaande instituties en het bevorderen vann het heil van de natie. Waar de industriële revolutie scheef liep is in de absolute voorrang in de ontwikkeling van de cultuur voor techniek en industriële productie, terwijl sociaal-ethische en rechtvaardigheidsnormen weinig aandacht kregen. Utilitariteit kreeg a priori het morele primaat: al het andere was dienstbaar gemaakt, waardoor gelijktijdige verwerking van economische en niet-economische normen niet mogelijk was

Programma van verbeteringen

De factoren die economische groei mogelijk maken zijn: menselijke arbeid efficiënter inzetten, gereedschap inschakelen, arbeid afzonderen voor het stelselmatig verbeteren van gereedschap en werkmethoden.

Door het vooruitgangsgeloof worden deze tot het uiterste benut, omdat van hun inzet de komst van het totale menselijk geluk in de samenleving afhangt. Het geloof in vooruitgang is direct gekoppeld aan een praktisch en concreet programma van verbeteringen. Als deze groeifactoren echter geïsoleerd en absoluut worden ingezet, dan heeft de individu initieel wel beheersing over de natuur, maar uiteindelijk wordt het individu afhankelijk van die factoren die hij zelf op de troon heeft gezet.

Na 1850 verandert het vooruitgangsgeloof van een ideologie tot een praktische en meetbare vooruitgang in technisch, economisch en wetenschappelijk opzicht en vooruitgaan wordt een doel op zich, belangrijker dan het einddoel. Duidelijk wordt dat de mens een stap is in de evolutionaire keten van opvolging. Omdat het evolutionaire proces al bestond, is de mens ‘maar’ een schakel en in plaats van het subject van de vooruitgang een object ervan geworden. Een andere invloed uit de evolutieleer is dat de ontwikkelingen tot stand moeten komen door een selectieproces: competitieve strijd en aanpassingen aan de omgeving bieden de beste kansen op de uiteindelijke overwinning.

Ontwikkeling van het kapitalisme na 1850

1) Ondernemingen worden groter, ondernemerschap en eigenaarschap worden gescheiden. De arbeidsverdeling wordt geperfectioneerd. De ondernemingen gaan voor hun zelfstandig voortbestaan leiding en kapitaal opeisen: niet de wil van de ondernemer maar de wet van de maatschappelijke evolutie is maatgevend geworden. De ondernemersfunctie wordt aan het bedrijf gebonden: het bedrijf als systeem heeft continue leiding nodig en de onderneming gaat de ondernemersfunctie als onderdeel van het eigen systeem opnemen: in plaats van dat de ondernemer eigenaar van de onderneming is, lijkt nu de onderneming de eigenaar van de ondernemer te worden. Datzelfde geldt voor technische vernieuwing. Door deze ontwikkelingen is niet langer alleen de kapitaalverschaffer de principaal en verschuift het ondernemingsdoel van rendement naar continuïteit. In de nieuwe omgeving waar economische en sociale vooruitgang een constante zijn geworden, is dit voor de onderneming een aanpassing van de onderneming aan die vooruitgang.

2) Relatie tot concurrenten en consumenten. De positie ten opzicht van concurrenten is steeds meer gericht op mededinging. Via prijsconcurrentie kan door vrije concurrentie de overlevende / winnaar een monopolie toevallen. Concurrentie richt zich in toenemende mate op technologische concurrentie en op beïnvloedingsconcurrentie: door de smaak van de consument te sturen wordt een trouwe klantenbasis opgebouwd, waardoor de continuïteit van de onderneming zeker wordt gesteld. De smaken van de afnemers worden als het ware in de planning van de onderneming opgenomen. De consument verliest zijn souvereiniteit

3) De relatie onderneming tot overheid. Door het uitgangspunt van laissez faire als economische exponent van de vooruitgang met volledige mededinging als ideaal, moest de overheid zich actief bemoeien met de economie. Ook de overheid ontkwam niet aan de consequenties van vooruitgang als systeem. Een ander aspect was bestrijding van de werkloosheid: om de individu in staat te stellen zichzelf te ontplooien, was werkgelegenheid belangrijk en daar was een rol voor de overheid weggelegd.

Dus wordt souvereiniteit opgeofferd aan de vooruitgangsideaal door de onderneming, de ondernemer, de consument, de individu en de overheid. Om de voortdurende vooruitgang in stand te houden is een samenlevingssysteem nodig dat hieraan dienend is. Gedrag van mensen dat gericht is op het voorkomen van een niet-gewenste einduitkomst van het vigerende systeem is een overlevings-ethiek. Dat biedt niets nieuws, omdat dat is afgeleid van datzelfde systeem, zij het dan om een ongewenste uitkomst te voorkomen.

De aangepaste mens

Citaat: ‘In een samenleving, waarin de vooruitgang de toon aangeeft en alle menselijke instituties en relaties daarop steeds meer zijn afgestemd geraakt, is het immers niet meer dan logisch dat ook de leden van die samenleving in hun eigen denken, doen en laten daardoor fundamenteel worden geraakt en beïnvloed. Waarom zouden wel grootheden en instituties zoals de techniek, de overheid, het prijzen- en geldstelsel en de ondernemingsfunctie aan internaliseringskrachten bloot staan en de mens zelf niet? Ook zal hij welhaast onweerstaanbaar worden getrokken binnen het krachtenveld van de vooruitgang.’ Voorbeelden zijn:

  • De ondernemer of manager moet voortdurende denken en handelen in termen van het economische meegroeien en technisch voorblijven. Dit vergt een diepgaande mentale inspanning en een ingreep in de levenshouding
  • Voor de werknemer zijn veel werkzaamheden zeer gefragmenteerd en zodanig ontdaan van hun menselijkheid. Dat is van invloed op hun gedachten en hun omgang met anderen. Als die werkwijze al wordt gewaardeerd dan lijkt dat er eerder het gevolg van te zijn dat de individu zich aan de machine heeft aangepast dan andersom
  • De verhoudingen tussen mensen wijken voor relaties tot dingen. Ook al is dat duidelijk, er is geen verandering in deze benadering, het lijkt alsof de westerse mens verlamd is geraakt in dit maatschappelijk bestel en dat de maker van de vooruitgang machtelozer wordt ten opzichte van die vooruitgang
  • De keuze voor het individu is nu tussen zich revolutionair afwenden van deze maatschappij of zich continu en onbeperkt aan te passen aan alle eisen van het systeem

De zetel van de macht

Er is een sterke binding van de westerse mens aan zijn vooruitgangsgeloof. Dat geloof heeft religieuze aspecten. Een kenmerk van elk geloof en elke vorm van religie is dat het zijn aanhangers nooit onveranderd achterlaat: het drukt een stempel op hen en op hun denken en hun relatie met anderen. Het besef van machteloosheid hangt samen met de geloofsdimensie van het vooruitgangsmotief: de eigen macht is gedelegeerd en het vooruitgangsgeloof lokt juist uit tot die overdracht van macht. De vraag is niet langer: hoe zien wij economie, techniek en wetenschap, maar hoe zien zij ons?

De humanistische beheersings- en de vrijheidsideaal zijn aan elkaar gerelateerd, omdat persoonlijke vrijheid het best tot uiting komt door het beheersen van de wereld. Er is een spanning tussen, want beide eisen de hele mens en de hele wereld op. Je kunt niet alle processen in de wereld willen kennen maar ervan afzien zodra je persoonlijke vrijheid in het gedrang komt of aan de hele wereld je vrije wil opleggen maar ophouden als je ziet dat je beheersing van de wereld daardoor in het gedrang komt. Ook het vooruitgangsgeloof, voortgekomen uit het humanisme, draagt die spanning in zich. Het kan niet anders dan de hele wereld en alles daarin aan zich ondergeschikt te maken.

De westerse samenleving heeft zich geordend en geschikt tot een doelgericht systeem ter bevordering van economische en technische vooruitgang en oefent een aanhoudende druk uit op individuen om zich aan te passen. Deze objectivering van mensen staat in verband met de beheersingsdrang van diezelfde mensen en hun vooruitgangsgeloof. Thompson: ‘We started with the law of the survival of the fittest, but now end with the law of the fitting of the survivors’. Op dit punt breng ik de eerste zin uit het boek in gedachten: door het geloof in vooruitgang doet iedere individu er alles aan om dit vooruitgangsmodel tot werkelijkheid te maken.

Goudzwaard noemt deze samenleving een gesloten of een tunnelsamenleving: een strakke organisatie is gecombineerd met allesoverheersende doelstellingen. Daarbinnen staat alles in dienst om zo snel mogelijk het eind van de tunnel te bereiken. In de sociale betrekkingen heeft niets waarde dat niet bijdraagt aan het voortbewegen in die tunnel, al het andere is zinloos of waardeloos. Dit is een gechargeerd model: de meeste westerse samenlevingen zijn minder gesloten. De sleutel om te ontsnappen aan deze tunnel moet worden gezocht aan de wortel van het humanistisch ideaal, namelijk beheersing versus vrijheid. Dat overstijgt alle politieke of institutionele krachten: de structuur van de op vooruitgang gebaseerde samenleving is zo sterk, dat de werking van deze samenleving voortgaat, zoals een vliegwiel. Een verandering moet zich richten op het doorbreken van de verzelfstandigde rol van de vooruitgangskrachten in de samenleving. Bovendien moet voor een verandering niet de vooruitgang de maat te geven voor de samenleving, Het vooruitgangsdenken is circa 250 jaar gestart en is tot in de kleinste details en over de hele breedte in de westerse samenleving aanwezig. Het is te verwachten dat dit niet op korte termijn zal zijn aangepast.

Levitt over de Publieke Opinie

De onderwerpen in het boek Freakonomics zijn alledaags: er worden mechanismes in beschreven in alledaagse situaties. De aanpak is praktisch en niet een poging tot een allesoverkoepelende economische theorie. De definitie van economie die ik zelf heb geleerd is: ‘het gedrag van mensen op het snijvlak van vraag en aanbod’. Levitt gebruikt deze variant: ‘explaining how people get what they want‘. Zijn uitgangspunt is dat wat zich afspeelt tussen mensen weetbaar is. De uitkomsten zijn vaak intrigerend, omdat ze verrassend en tegenintuïtief zijn. De onderzoeker, de schrijver dus, laat zich niet meeslepen door de ‘communis opinio’, de publieke opinie.

Levitt citeert J.K. Galbraith over publieke opinie, in het engels conventional wisdom‘ als volgt: ‘We associate truth with convenience, with what most closely accords with self-interest and personal well-being, or promises best to avoid awkward effort or unwelcome dislocation of life. We also find highly acceptable what contributes most to self-esteem. Economic and social behaviors are complex, and to comprehend their character is mentally tiring. Therefore we adhere, as though to a raft, to those ideas which represent our understanding’.

Ik wijd deze post aan dat boek, omdat die aanpak me aanspreekt: uitkomsten van welk onderzoek, model of theorie dan ook moeten minimaal iets beschrijven, verklaren, liefst voorspellen van de wereld om ons heen in praktische zin. Zie hieronder een aantal verkorte herkenbare voorbeelden, in het boek is ook de statistische onderbouwing opgenomen. Want hoewel ik veel vertrouwen heb in de ‘wisdom of the crowd’ heb ik dat niet in de publieke opinie.

Voorbeelden

Men denkt

De prikkel is

De feiten zijn

Wat veroorzaakt de vermindering van city crime na 1995? Wapenwetten, sterke economie, nieuwe aanpak van de politie, betere gevangenissen, veroudering Legalisering van abortus Na verloop van tijd minder geboortes uit arme eenoudergezinnen, minder potentiele criminelen
Zorgt een makelaar voor de hoogste prijs voor je huis? Kent de markt, kent de waarde van het huis, kent het gedrag van de koper, kortom betere kennis, beter geïnformeerd De makelaar verdient een % van de totale verkoopprijs Bijv. 6% 1/1 delen met de kopende makelaar en 1/1 delen met kantoor=1,5%. 10k verschil levert 150 euro op. Sneller verkopen beter dan een hogere prijs.
Passen leraren de cijfers van hun leerlingen aan? Een goede leraar=> hoge cijfers=>de kinderen doen het goed. Hij zelf ook. Eer en glorie, (financieel) voordeel. Ja: de leraar wil beter scoren door te verdoezelen dat hij zelf slecht is
Verloopt de Sumo competitie eerlijk? Eervolle en oude sport: winst wordt niet gekocht, verlies niet toegestaan Tournooien (66 worstelaars) bestaan uit 15 potjes. Als je er 8 wint blijf je in het circuit. Daar blijven en 100K bonus voor de tournooiwinnaar. Laatste tournooidag: 7-7 winnen vaak tegen 8-6 of 9-5. Die kunnen het tournooi niet meer winnen, dus laten de 7-7 winnen. Het volgende tournooi winnen ze zelf.
Zijn mensen betrouw baar? Mensen betalen trouw hun consumpties uit een onbewaakte counter. Wel bagel eten, toch niet betalen. Slecht betalen: mdw grote bedrijven, relatief slecht weer, ‘beladen’ feestdagen (X-mas), onprettige bedrijven, hogere rang
Waarom is de KKK lastig te bestrijden? Ondoordringbaar bastion. Eigen code. Lijkt gevaarlijk door geheimen. Geheim genootschap met eigen (gekke) rituelen, status voor leden. Als geheime informatie publiek wordt, verdwijnt het ‘elan’.
Waarom wonen drugdealers bij hun moeder? Crack dealers verdienen veel geld. In ruil nemen ze grote risico’s. De kans om veel geld te verdienen en voor succes en de eer. Kleine kans om legaal succesvol te worden. In slechte buurten is het aanbod van jeugd met weinig kansen groot. Zoals in alle sectoren is het inkomen van ‘werknemers’ in drugsbendes een fractie van dat van de top.
Hangt het succes van een kind af van de opvoeding? Een betere (en meer) opvoeding leidt tot een hogere kans op maatschappelijk succes voor de kinderen. Meer actie en activiteiten van de ouders leiden tot geslaagde kinderen. Het is niet wat de ouders doen, maar wat ze zijn dat leidt tot succes van de kinderen. Een ’tiger mom’ is niet effectief.
Bepaalt je naam je toekomst? Je naam heeft invloed op je toekomstig succes. De ouder geeft het kind een naam waarin zijn verwachtingen over de toekomst van het kind besloten ligt. Je naam bepaalt niet je toekomst.

Conclusies en relevantie

  • Incentives bepalen het gedrag van de ontvanger ervan. Niet noodzakelijk ook degene voor wie het voordeel was bedoeld.
  • De publieke opinie zit er vaak naast. Die heeft ook weer zijn eigen redenen om iets te vinden, maar niet (noodzakelijk) de werkelijkheid.
  • Grote effecten hebben vaak een kleine, subtiele origine.
  • Experts gebruiken hun informatie- en kennisvoorsprong voor hun eigen gewin.
  • Als X en Y zich hetzelfde gedragen, is er dan een correlatie of een causaliteit? In het eerste geval: is X de reden voor Y, Y de reden voor X of is Z de reden voor X en Y?
  • Mensen zijn niet goed in het inschatten van risico’s. Dingen die Nu gebeuren worden zwaarder ingeschat. Dingen die Afschuw wekken worden zwaarder ingeschat.
  • De aanpak van dit onderzoek relevant voor dat van mijn onderzoek, zoals in de eerste alinea beschreven
  • De uitkomsten geven betekenis aan de interacties tussen mensen: de incentive bepaalt de richting van het gedrag van de ontvanger en heeft dus invloed op de autonomie van de ontvanger. Die beslist niet langer autonoom wat haar goed dunkt maar volgt de prikkel van iemand die haar betaalt voor een bepaalde uitkomst.

Gebaseerd op het boek: Freakonomics – A Rogue Economist Explores the Hidden Sides of Everything, van Steven D. Levitt en Stephen J. Dubner.

De Piloten van Luyendijk

Deze post is een reactie op het recente en waardevolle boek van Joris Luyendijk: Dit Kan Niet Waar Zijn. Luyendijk analyseert als ’tot antropoloog opgeleide journalist’ en zonder kennis van financiële markten, het gedrag van mensen in hun professionele habitat: de financiële sector in Londen. Zijn eerste interview vraag is ongeveer deze: ‘hoe kun jij met jezelf leven na wat je de mensheid hebt aangedaan in de crisis van 2008?’. Zijn beeld na circa twee jaar onderzoek en 200 interviews is: een vliegtuig met problemen en een lege cockpit. Met de kennis die ik tot nu toe heb verzameld over complexe adaptieve systemen ga ik op zoek naar de missende piloten van Luyendijk. Verder lezen De Piloten van Luyendijk

Krugman over complexiteit in ruimtelijke economie (hoe steden ontstaan)

Deze post is gaat over het artikel: ‘How the Economy Organises Itself in Space: A Survey of the new Economic Geography’ van Paul Krugman in SFI Proceedings II, The Economy as an Evolving Complex System.

Dit artikel is een survey van onderzoek op dit gebied. Aangezien Spatial Economy buiten de scope van dit onderzoek is geef ik – en ik doe het artikel tekort – een paar voorbeelden eruit weer, die illustreren hoe complexe effecten optreden in eenvoudige economische situaties. Verder lezen Krugman over complexiteit in ruimtelijke economie (hoe steden ontstaan)

North over Institutional Change

Deze post is gebaseerd op het artikel ‘Some Fundamental Puzzles in Economic History/Development van D.C. North verschenen in de SFI Proceedings ‘The Economy as an Evolving Complex System’.

North is heeft de term Institutional Economics geïntroduceerd, zie de vorige post: Economische modellen. Hij stelt in dit artikel de vraag waarom de historische ontwikkeling van landen onderling zo verschilt en hoe economische verandering in modellen kan worden opgenomen. Verder lezen North over Institutional Change

Lane en Maxfield over Strategie in Complexe omstandigheden

Deze post gaat over strategieontwikkeling in complexe omstandigheden en is grotendeels gebaseerd op het artikel van David Lane en Robert Maxfield getiteld ‘Foresight, Complexity and Strategy’, 1996, opgenomen in SFI Proceedings: ‘The Economy as an Evolving Complex System’. Verder lezen Lane en Maxfield over Strategie in Complexe omstandigheden

Chaotische attractor in muziekstuk

In het bijgevoegde filmpje zijn de noten van een muziekstuk op een chaotische attractor, in dit geval de Lorentz attractor, gezet door pianiste Diane Dabby van MIT. In het filmpje is het originele stuk te horen en dan is het stuk opnieuw te horen, maar dan ‘gemapped’ op de attractor, en hoe het stuk gaandeweg op elegante wijze ‘van de rails loopt’. Dit is illustratief voor de manier waarop in chaotische systemen een patroon continu en geleidelijk verandert.

https://www.youtube.com/watch?v=6v4vK1iGOCg#t=21

Dit is de link naar nog een video van een interview van de componiste door Steve Strogatz.